Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. afzien:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afzie from Dutch to English

afzien:

afzien verb (zie af, ziet af, zag af, zagen af, afgezien)

  1. afzien (afstand doen)
    to renunciate; to relinquish; to give up
    • renunciate verb (renunciates, renunciated, renunciating)
    • relinquish verb (relinquishes, relinquished, relinquishing)
    • give up verb (gives up, gave up, giving up)

Conjugations for afzien:

o.t.t.
  1. zie af
  2. ziet af
  3. ziet af
  4. zien af
  5. zien af
  6. zien af
o.v.t.
  1. zag af
  2. zag af
  3. zag af
  4. zagen af
  5. zagen af
  6. zagen af
v.t.t.
  1. heb afgezien
  2. hebt afgezien
  3. heeft afgezien
  4. hebben afgezien
  5. hebben afgezien
  6. hebben afgezien
v.v.t.
  1. had afgezien
  2. had afgezien
  3. had afgezien
  4. hadden afgezien
  5. hadden afgezien
  6. hadden afgezien
o.t.t.t.
  1. zal afzien
  2. zult afzien
  3. zal afzien
  4. zullen afzien
  5. zullen afzien
  6. zullen afzien
o.v.t.t.
  1. zou afzien
  2. zou afzien
  3. zou afzien
  4. zouden afzien
  5. zouden afzien
  6. zouden afzien
diversen
  1. zie af!
  2. ziet af!
  3. afgezien
  4. afziend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afzien:

VerbRelated TranslationsOther Translations
give up afstand doen; afzien capituleren; de brui geven aan; ermee uitscheiden; inschrijven; opgeven; ophouden; overgeven; staken; stoppen; strijd opgeven; uitleveren; uitscheiden; zich overgeven
relinquish afstand doen; afzien
renunciate afstand doen; afzien

Wiktionary Translations for afzien:

afzien
verb
  1. besluiten iets niet te doen
  2. lijden, ongemak doorstaan
afzien
verb
  1. relinquish
  2. to relinquish a claim to property

Cross Translation:
FromToVia
afzien renounce; resign; forgo verzichtenAnspruch auf etwas freiwillig aufgeben; etwas aus seiner Entscheidung heraus nicht tun