Dutch
Detailed Translations for afzwenken from Dutch to English
afzwenken:
-
afzwenken (zwenken)
Conjugations for afzwenken:
o.t.t.
- zwenk af
- zwenkt af
- zwenkt af
- zwenken af
- zwenken af
- zwenken af
o.v.t.
- zwenkte af
- zwenkte af
- zwenkte af
- zwenkten af
- zwenkten af
- zwenkten af
v.t.t.
- ben afgezwenkt
- bent afgezwenkt
- is afgezwenkt
- zijn afgezwenkt
- zijn afgezwenkt
- zijn afgezwenkt
v.v.t.
- was afgezwenkt
- was afgezwenkt
- was afgezwenkt
- waren afgezwenkt
- waren afgezwenkt
- waren afgezwenkt
o.t.t.t.
- zal afzwenken
- zult afzwenken
- zal afzwenken
- zullen afzwenken
- zullen afzwenken
- zullen afzwenken
o.v.t.t.
- zou afzwenken
- zou afzwenken
- zou afzwenken
- zouden afzwenken
- zouden afzwenken
- zouden afzwenken
diversen
- zwenk af!
- zwenkt af!
- afgezwenkt
- afzwenkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afzwenken (wegdraaien; afwenden; afdraaien)
Translation Matrix for afzwenken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
averting | afdraaien; afwenden; afzwenken; wegdraaien | afwending; afwentelen |
turning away | afdraaien; afwenden; afzwenken; wegdraaien | afkeren |
Verb | Related Translations | Other Translations |
turn off | afzwenken; zwenken | afdraaien; afzetten; dichtdraaien; stilzetten; stoppen; toedraaien; tot stilstand brengen; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten |