Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. beëindiging:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for beëindiging from Dutch to English

beëindiging:

beëindiging [de ~ (v)] nomen

  1. de beëindiging (sluiting; einde; slot)
    the conclusion; the termination; the ending; the end

Translation Matrix for beëindiging:

NounRelated TranslationsOther Translations
conclusion beëindiging; einde; slot; sluiting afdoening; afhandeling; afsluitingen; conclusie; conclusies; einden; eindsom; gevolgtrekking; slotbeschouwing; slotbeschouwingen; slotsom; slotsommen
end beëindiging; einde; slot; sluiting afstand; distantie; einde; eindpunt; end; finale
ending beëindiging; einde; slot; sluiting end
termination beëindiging; einde; slot; sluiting climax; conclusie; hoogtepunt; slotbeschouwing
VerbRelated TranslationsOther Translations
end aankomen; afgrenzen; afkrijgen; aflopen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; begrenzen; belanden; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; finishen; geraken; gesprek beëindigen; halthouden; klaarkrijgen; klaarmaken; naar einde toewerken; ophouden; stoppen; ten einde lopen; teneindelopen; terechtkomen; van grenzen voorzien; verzeilen; volbrengen; volmaken; voltooien
ModifierRelated TranslationsOther Translations
ending aflopend; eindigend

Related Words for "beëindiging":

  • beëindigingen

Wiktionary Translations for beëindiging:

beëindiging
noun
  1. termination or conclusion
  2. event signifying an ending
  3. a ceasing or discontinuance

Cross Translation:
FromToVia
beëindiging peak; point; summit; tip; apex; highlight; zenith; acme; end; ending; conclusion; finish; termination boutpartie extrême d’une chose.
beëindiging end; ending; conclusion; finish; termination fin — Terminaison
beëindiging cancellation résiliation — juri|fr action de résilier.