Dutch
Detailed Translations for bejegen from Dutch to English
bejegenen:
-
bejegenen
Conjugations for bejegenen:
o.t.t.
- bejegen
- bejegent
- bejegent
- bejegenen
- bejegenen
- bejegenen
o.v.t.
- bejegende
- bejegende
- bejegende
- bejegenden
- bejegenden
- bejegenden
v.t.t.
- heb bejegend
- hebt bejegend
- heeft bejegend
- hebben bejegend
- hebben bejegend
- hebben bejegend
v.v.t.
- had bejegend
- had bejegend
- had bejegend
- hadden bejegend
- hadden bejegend
- hadden bejegend
o.t.t.t.
- zal bejegenen
- zult bejegenen
- zal bejegenen
- zullen bejegenen
- zullen bejegenen
- zullen bejegenen
o.v.t.t.
- zou bejegenen
- zou bejegenen
- zou bejegenen
- zouden bejegenen
- zouden bejegenen
- zouden bejegenen
diversen
- bejegen!
- bejegent!
- bejegend
- bejegenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bejegenen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
handle | beugel; deurklink; deurkruk; draagbeugel; greep; handvat in de vorm van stok; heft; hengsel; ingang; kruk; oor; oor van een kopje; steel | |
treat | feest; festijn; onthaal; ontvangst; partij; partijtje; party; traktatie | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
handle | bejegenen | behandelen; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; iets afhandelen; verhandelen; verkopen |
treat | bejegenen | behandelen; feestelijk onthalen; fuiven; fêteren; onder behandeling nemen; trakteren; uitdelen; vergasten op; verzorgen |