Dutch

Detailed Translations for beleg from Dutch to English

beleg:

beleg [het ~] nomen

  1. het beleg (belegering)
    the siege
  2. het beleg (broodbeleg)
    the sandwich filling; the sandwich spread
    the spread
    – a tasty mixture to be spread on bread or crackers or used in preparing other dishes 1

Translation Matrix for beleg:

NounRelated TranslationsOther Translations
sandwich filling beleg; broodbeleg
sandwich spread beleg; broodbeleg
siege beleg; belegering
spread beleg; broodbeleg banket; feestdiner; feestmaal; smulpartij; spreiding
VerbRelated TranslationsOther Translations
spread een boodschap uitdragen; klaar leggen; rondstrooien; spreiden; uitdragen; uitspreiden; uitwrijven; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verkondigen; verspreiden; verstrooien; verwijden; voortwoekeren; wijder maken; zich verder verspreiden
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
spread gespreid

Related Words for "beleg":


Related Definitions for "beleg":

  1. insluiting van de stad door een leger2
    • het beleg van Leningrad heeft een half jaar geduurd2
  2. wat je op brood doet2
    • als beleg hebben we hagelslag of jam2

Wiktionary Translations for beleg:

beleg
noun
  1. langdurige uitsluiting van de buitenwereld door een vijandige strijdmacht
  2. voedzame en smakelijke bedekking van een boterham
  3. afgewerkte tegenkant van naaiwerk
beleg
noun
  1. military blockade of settlement

Cross Translation:
FromToVia
beleg seat siège — Meuble utilisé pour s’asseoir

beleggen:

beleggen verb (beleg, belegt, belegde, belegden, belegd)

  1. beleggen (investeren)
    to invest
    • invest verb (invests, invested, investing)

Conjugations for beleggen:

o.t.t.
  1. beleg
  2. belegt
  3. belegt
  4. beleggen
  5. beleggen
  6. beleggen
o.v.t.
  1. belegde
  2. belegde
  3. belegde
  4. belegden
  5. belegden
  6. belegden
v.t.t.
  1. heb belegd
  2. hebt belegd
  3. heeft belegd
  4. hebben belegd
  5. hebben belegd
  6. hebben belegd
v.v.t.
  1. had belegd
  2. had belegd
  3. had belegd
  4. hadden belegd
  5. hadden belegd
  6. hadden belegd
o.t.t.t.
  1. zal beleggen
  2. zult beleggen
  3. zal beleggen
  4. zullen beleggen
  5. zullen beleggen
  6. zullen beleggen
o.v.t.t.
  1. zou beleggen
  2. zou beleggen
  3. zou beleggen
  4. zouden beleggen
  5. zouden beleggen
  6. zouden beleggen
diversen
  1. beleg!
  2. belegt!
  3. belegd
  4. beleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for beleggen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
invest beleggen; investeren

Related Words for "beleggen":


Wiktionary Translations for beleggen:

beleggen
verb
  1. geld steken in een naar verwacht winstgevende onderneming

Cross Translation:
FromToVia
beleggen cause; chat; gossip; cause to take place; hold; organize; provoke; stage; give rise to; pose; result; inflict; wreak causerêtre cause de ; occasionner, provoquer.
beleggen procure; act as agent; act as go-between; purvey; cause; cause to take place; hold; organize; result in; provide; deliver; supply; get procurerfaire obtenir à une personne quelque avantage par son crédit, par ses soins.
beleggen cover; overlay; lag; plate; protect; coat; back; wrap up recouvrir — Couvrir de nouveau. (Sens général)
beleggen locate; situate; cause; cause to take place; hold; organize; provoke; stage; position; set; identify; spot situerplacer, poser en certain endroit par rapport à l’exposition, à l’aspect, au voisinage, etc.