Dutch
Detailed Translations for bevolken from Dutch to English
bevolken:
-
bevolken
Conjugations for bevolken:
o.t.t.
- bevolk
- bevolkt
- bevolkt
- bevolken
- bevolken
- bevolken
o.v.t.
- bevolkte
- bevolkte
- bevolkte
- bevolkten
- bevolkten
- bevolkten
v.t.t.
- heb bevolkt
- hebt bevolkt
- heeft bevolkt
- hebben bevolkt
- hebben bevolkt
- hebben bevolkt
v.v.t.
- had bevolkt
- had bevolkt
- had bevolkt
- hadden bevolkt
- hadden bevolkt
- hadden bevolkt
o.t.t.t.
- zal bevolken
- zult bevolken
- zal bevolken
- zullen bevolken
- zullen bevolken
- zullen bevolken
o.v.t.t.
- zou bevolken
- zou bevolken
- zou bevolken
- zouden bevolken
- zouden bevolken
- zouden bevolken
diversen
- bevolk!
- bevolkt!
- bevolkt
- bevolkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bevolken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
people | lieden; lui; luitjes; mensen; natie; volk | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
people | bevolken | |
populate | bevolken | invullen |
External Machine Translations: