Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. bewapend:
  2. bewapenen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bewapend from Dutch to English

bewapend:

bewapend adj

  1. bewapend (gewapend)

Translation Matrix for bewapend:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
armed bewapend; gewapend
ModifierRelated TranslationsOther Translations
in arms bewapend; gewapend

Wiktionary Translations for bewapend:

bewapend
adjective
  1. prepared or armed for battle

bewapend form of bewapenen:

bewapenen verb (bewapen, bewapent, bewapende, bewapenden, bewapend)

  1. bewapenen (wapenen)
    to reinforce; to armour; to arm; armor
    • reinforce verb (reinforces, reinforced, reinforcing)
    • armour verb, engelsk (armours, armoured, armouring)
    • arm verb (arms, armed, arming)
    • armor verb, amerikan

Conjugations for bewapenen:

o.t.t.
  1. bewapen
  2. bewapent
  3. bewapent
  4. bewapen
  5. bewapen
  6. bewapen
o.v.t.
  1. bewapende
  2. bewapende
  3. bewapende
  4. bewapenden
  5. bewapenden
  6. bewapenden
v.t.t.
  1. heb bewapend
  2. hebt bewapend
  3. heeft bewapend
  4. hebben bewapend
  5. hebben bewapend
  6. hebben bewapend
v.v.t.
  1. had bewapend
  2. had bewapend
  3. had bewapend
  4. hadden bewapend
  5. hadden bewapend
  6. hadden bewapend
o.t.t.t.
  1. zal bewapenen
  2. zult bewapenen
  3. zal bewapenen
  4. zullen bewapenen
  5. zullen bewapenen
  6. zullen bewapenen
o.v.t.t.
  1. zou bewapenen
  2. zou bewapenen
  3. zou bewapenen
  4. zouden bewapenen
  5. zouden bewapenen
  6. zouden bewapenen
diversen
  1. bewapen!
  2. bewapent!
  3. bewapend
  4. bewapenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bewapenen:

NounRelated TranslationsOther Translations
arm arm; armleuning
armor bepantsering; borstharnas; harnas; kuras; pantser
armour bepantsering; borstharnas; harnas; kuras; pantser
VerbRelated TranslationsOther Translations
arm bewapenen; wapenen
armor bewapenen; wapenen afdekken; bepantseren; blinderen; harnassen
armour bewapenen; wapenen afdekken; bepantseren; blinderen; harnassen
reinforce bewapenen; wapenen bepantseren; harnassen; sterken; sterker maken; sterker worden; versterken

Wiktionary Translations for bewapenen:

bewapenen
verb
  1. iemand van wapens voorzien
    • bewapenenarm
bewapenen
verb
  1. to supply with weapons

Cross Translation:
FromToVia
bewapenen arm; reinforce armer — Traductions à trier suivant le sens