Dutch
Detailed Translations for boog from Dutch to English
boog:
Translation Matrix for boog:
Noun | Related Translations | Other Translations |
arch | boog; uitbouw; welving | booggewelf; gewelf |
bow | boog; handboog; kruisboog | boeg; buiging; nijging; steven; strijkstok; vioolstok; voorsteven |
camber | boog; uitbouw; welving | bocht; draai; kromming; kronkel; ronding; wielvlucht |
cross-bow | boog; kruisboog | |
crossbow | boog; handboog; kruisboog | voetboog |
curvature | boog; uitbouw; welving | bocht; draai; kromming; kronkel; ronding |
curve | boog; uitbouw; welving | bocht; buiging; draai; kromme; kromming; kromte; kronkel; ronding; zwenking |
longbow | boog; handboog; kruisboog | |
vaulting | boog; uitbouw; welving | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
arch | buigen; krom buigen; krommen; welven | |
bow | buigen; eerbied tonen; krombuigen; krommen; nijgen; welven | |
curve | buigen; eer betuigen; krom buigen; krommen; welven | |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
arch | guitig; olijk |
Related Words for "boog":
buigen:
-
buigen (krombuigen)
-
buigen (eer betuigen)
-
buigen (welven; krommen)
-
buigen (krommen; krom buigen)
-
buigen (eerbied tonen)
Conjugations for buigen:
o.t.t.
- buig
- buigt
- buigt
- buigen
- buigen
- buigen
o.v.t.
- boog
- boog
- boog
- bogen
- bogen
- bogen
v.t.t.
- heb gebogen
- hebt gebogen
- heeft gebogen
- hebben gebogen
- hebben gebogen
- hebben gebogen
v.v.t.
- had gebogen
- had gebogen
- had gebogen
- hadden gebogen
- hadden gebogen
- hadden gebogen
o.t.t.t.
- zal buigen
- zult buigen
- zal buigen
- zullen buigen
- zullen buigen
- zullen buigen
o.v.t.t.
- zou buigen
- zou buigen
- zou buigen
- zouden buigen
- zouden buigen
- zouden buigen
en verder
- ben gebogen
- bent gebogen
- is gebogen
- zijn gebogen
- zijn gebogen
- zijn gebogen
diversen
- buig!
- buigt!
- gebogen
- buigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for buigen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
arch | boog; booggewelf; gewelf; uitbouw; welving | |
bend | bocht; buiging; draai; kromming; kromte; kronkel; ronding | |
bow | boeg; boog; buiging; handboog; kruisboog; nijging; steven; strijkstok; vioolstok; voorsteven | |
curtsy | buiging; nijging | |
curve | bocht; boog; buiging; draai; kromme; kromming; kromte; kronkel; ronding; uitbouw; welving; zwenking | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
arch | buigen; krom buigen; krommen; welven | |
bend | buigen; krombuigen | doen buigen; doorbuigen; doorzakken; krom buigen; krombuigen; kromtrekken; ombuigen; verbuigen |
bow | buigen; eerbied tonen; krombuigen; krommen; welven | nijgen |
bow in honour | buigen; eer betuigen | |
curtsy | buigen; eerbied tonen | |
curve | buigen; eer betuigen; krom buigen; krommen; welven | |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
arch | guitig; olijk |
Related Definitions for "buigen":
Wiktionary Translations for buigen:
buigen
Cross Translation:
verb
buigen
verb
-
bow deeply
-
kneel such that forehead touches ground
-
to bend something
-
bend, crook
-
to bend a thing
-
to become bent
-
to swing the body when rowing
-
to change the pitch
- bend → buigen; corrigeren
-
to change direction
-
to become curved
-
to cause to shape into a curve
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• buigen | → bend | ↔ biegen — (transitiv): einen Gegenstand so verformen, dass sich die Krümmung des Gegenstands ändern |
• buigen | → bend; curve | ↔ courber — rendre courbe. |
• buigen | → bow | ↔ courber l’échine — Se soumettre |
• buigen | → bend; flinch | ↔ fléchir — Faire ployer, courber. |
• buigen | → bend; incline; tilt; tip; inclined; bow | ↔ incliner — mettre dans une situation oblique, par rapport au plan de l’horizon. |
• buigen | → stoop; incline; lean; slant; slope; tip | ↔ pencher — Incliner (sens général) |
• buigen | → bend; curve; buckle | ↔ ployer — fléchir, courber. |
bogen:
-
de bogen
-
bogen (zich kunnen beroemen op)
Conjugations for bogen:
o.t.t.
- boog
- boogt
- boogt
- bogen
- bogen
- bogen
o.v.t.
- boogde
- boogde
- boogde
- boogden
- boogden
- boogden
v.t.t.
- ben gebogen
- bent gebogen
- is gebogen
- zijn gebogen
- zijn gebogen
- zijn gebogen
v.v.t.
- was gebogen
- was gebogen
- was gebogen
- waren gebogen
- waren gebogen
- waren gebogen
o.t.t.t.
- zal bogen
- zult bogen
- zal bogen
- zullen bogen
- zullen bogen
- zullen bogen
o.v.t.t.
- zou bogen
- zou bogen
- zou bogen
- zouden bogen
- zouden bogen
- zouden bogen
diversen
- boog!
- boogt!
- gebogen
- bogend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bogen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
arches | bogen | |
bends | bogen | |
boast | branie; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; grootspraak; opschepperij; snoeverij | |
curves | bogen | bochten; kurven |
Verb | Related Translations | Other Translations |
boast | bogen; zich kunnen beroemen op | beroemen; bluffen; brallen; grootspreken; opscheppen; opsnijden; roem dragen; snoeven |
pride oneself on | bogen; zich kunnen beroemen op | beroemen; roem dragen; zich laten voorstaan |
take pride in | bogen; zich kunnen beroemen op |
Related Words for "bogen":
External Machine Translations: