Summary
Dutch
Detailed Translations for broedde from Dutch to English
broedde form of broeden:
-
broeden (gebroed)
-
broeden (uitbroeden; warmhouden)
Conjugations for broeden:
o.t.t.
- broed
- broedt
- broedt
- broeden
- broeden
- broeden
o.v.t.
- broedde
- broedde
- broedde
- broedden
- broedden
- broedden
v.t.t.
- heb gebroed
- hebt gebroed
- heeft gebroed
- hebben gebroed
- hebben gebroed
- hebben gebroed
v.v.t.
- had gebroed
- had gebroed
- had gebroed
- hadden gebroed
- hadden gebroed
- hadden gebroed
o.t.t.t.
- zal broeden
- zult broeden
- zal broeden
- zullen broeden
- zullen broeden
- zullen broeden
o.v.t.t.
- zou broeden
- zou broeden
- zou broeden
- zouden broeden
- zouden broeden
- zouden broeden
diversen
- broed!
- broedt!
- gebroed
- broedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for broeden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
brood | broeden; gebroed | broed; broedsel; gebroed; jong gedierte; kinderen; kroost; nageslacht; nakomelingen; telgen |
brooding | broeden; gebroed | gepeins; gepieker; geprakkizeer |
sitting | broeden; gebroed | seance; sessie |
Verb | Related Translations | Other Translations |
brood | aftobben; nadenken; peinzen; piekeren; prakkiseren; tobben | |
hatch out | broeden; uitbroeden; warmhouden | |
sitting | zitten | |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
brooding | piekerig; tobberig; zwaartillend | |
sitting | gezeten; verblijvend; zittend |