Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. crashen:


Dutch

Detailed Translations for crashen from Dutch to English

crashen:

crashen

  1. crashen (vastlopen)
    to crash
    – For a system or program, to fail to function correctly, resulting in the suspension of operation. 1
    • crash verb (crashes, crashed, crashing)

Translation Matrix for crashen:

NounRelated TranslationsOther Translations
crash aanrijding; aanvaring; afname; barst; beurskrach; botsing; breuk; collisie; crash; daling; debacle; dreun; ineenstorting; ineenzakking; instorting; klap; knal; krach; krak; kwak; minder worden; scheur; smak; terugloop; val; vastloper
VerbRelated TranslationsOther Translations
crash crashen; vastlopen aanrijden; botsen; ineenstorten; instorten; ontbinden; op elkaar knallen; op elkaar stoten; rotten; stoten op; vastlopen; vergaan; verongelukken; verrotten; verteren; wegrotten