Summary
Dutch
Detailed Translations for deppen from Dutch to English
deppen:
-
deppen (afbetten; betten; bevochtigen)
Conjugations for deppen:
o.t.t.
- dep
- dept
- dept
- deppen
- deppen
- deppen
o.v.t.
- depte
- depte
- depte
- depten
- depten
- depten
v.t.t.
- heb gedept
- hebt gedept
- heeft gedept
- hebben gedept
- hebben gedept
- hebben gedept
v.v.t.
- had gedept
- had gedept
- had gedept
- hadden gedept
- hadden gedept
- hadden gedept
o.t.t.t.
- zal deppen
- zult deppen
- zal deppen
- zullen deppen
- zullen deppen
- zullen deppen
o.v.t.t.
- zou deppen
- zou deppen
- zou deppen
- zouden deppen
- zouden deppen
- zouden deppen
en verder
- is gedept
- zijn gedept
diversen
- dep!
- dept!
- gedept
- deppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for deppen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
dab | kledder; klodder; kwak; lik; schar | |
wet | chagrijn; schlemiel; slemiel; slungel; spelbreker; sukkel; watje | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
dab | afbetten; betten; bevochtigen; deppen | |
moisten | afbetten; betten; bevochtigen; deppen | bevochtigen; nat maken |
wet | afbetten; betten; bevochtigen; deppen | begieten; besproeien; bespuiten; bevochtigen; nat maken; sproeien; water geven |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
wet | humide; met neerslag; nat; regenachtig; vochtig |