Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. doseren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for doseer from Dutch to English

doseren:

doseren verb (doseer, doseert, doseerde, doseerden, gedoseerd)

  1. doseren
    to dose
    • dose verb (doses, dosed, dosing)
  2. doseren (met mate nemen)
    administer a dose; to dose

Conjugations for doseren:

o.t.t.
  1. doseer
  2. doseert
  3. doseert
  4. doseren
  5. doseren
  6. doseren
o.v.t.
  1. doseerde
  2. doseerde
  3. doseerde
  4. doseerden
  5. doseerden
  6. doseerden
v.t.t.
  1. heb gedoseerd
  2. hebt gedoseerd
  3. heeft gedoseerd
  4. hebben gedoseerd
  5. hebben gedoseerd
  6. hebben gedoseerd
v.v.t.
  1. had gedoseerd
  2. had gedoseerd
  3. had gedoseerd
  4. hadden gedoseerd
  5. hadden gedoseerd
  6. hadden gedoseerd
o.t.t.t.
  1. zal doseren
  2. zult doseren
  3. zal doseren
  4. zullen doseren
  5. zullen doseren
  6. zullen doseren
o.v.t.t.
  1. zou doseren
  2. zou doseren
  3. zou doseren
  4. zouden doseren
  5. zouden doseren
  6. zouden doseren
en verder
  1. is gedoseerd
  2. zijn gedoseerd
diversen
  1. doseer!
  2. doseert!
  3. gedoseerd
  4. doserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for doseren:

NounRelated TranslationsOther Translations
dose doseren aantal; dosis; hoeveelheid; kwantiteit; portie
VerbRelated TranslationsOther Translations
administer a dose doseren; met mate nemen
dose doseren; met mate nemen

Related Definitions for "doseren":

  1. een hoeveelheid afmeten en geven1
    • de apotheker doseerde het drankje1

Wiktionary Translations for doseren:

doseren
verb
  1. To supply or make up a medicine or prescription

External Machine Translations: