Dutch
Detailed Translations for drenzen from Dutch to English
drenzen:
-
drenzen (dwingend huilen; jengelen; dreinen)
Conjugations for drenzen:
o.t.t.
- drens
- drenst
- drenst
- drenzen
- drenzen
- drenzen
o.v.t.
- drensde
- drensde
- drensde
- drensden
- drensden
- drensden
v.t.t.
- heb gedrensd
- hebt gedrensd
- heeft gedrensd
- hebben gedrensd
- hebben gedrensd
- hebben gedrensd
v.v.t.
- had gedrensd
- had gedrensd
- had gedrensd
- hadden gedrensd
- hadden gedrensd
- hadden gedrensd
o.t.t.t.
- zal drenzen
- zult drenzen
- zal drenzen
- zullen drenzen
- zullen drenzen
- zullen drenzen
o.v.t.t.
- zou drenzen
- zou drenzen
- zou drenzen
- zouden drenzen
- zouden drenzen
- zouden drenzen
diversen
- drens!
- drenst!
- gedrensd
- drensend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for drenzen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
drone | gedreun; mannetjesbij | |
whimper | jammertoon | |
whine | jank; snik | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
drone | dreinen; drenzen; dwingend huilen; jengelen | |
whimper | dreinen; drenzen; dwingend huilen; jengelen | emmeren; grienen; huilen; janken; kermen; snikken; snotteren; wenen |
whine | dreinen; drenzen; dwingend huilen; jengelen | brullen; emmeren; gillen; grienen; huilen; janken; kermen; snikken; snotteren; temen; zemelen |