Dutch
Detailed Translations for duwen from Dutch to English
duwen:
-
duwen (dringen)
-
duwen (voortduwen)
-
duwen (vooruitduwen; voortduwen)
-
duwen (vooruitschuiven; opschuiven; voorschuiven)
Conjugations for duwen:
o.t.t.
- duw
- duwt
- duwt
- duwen
- duwen
- duwen
o.v.t.
- duwde
- duwde
- duwde
- duwden
- duwden
- duwden
v.t.t.
- heb geduwd
- hebt geduwd
- heeft geduwd
- hebben geduwd
- hebben geduwd
- hebben geduwd
v.v.t.
- had geduwd
- had geduwd
- had geduwd
- hadden geduwd
- hadden geduwd
- hadden geduwd
o.t.t.t.
- zal duwen
- zult duwen
- zal duwen
- zullen duwen
- zullen duwen
- zullen duwen
o.v.t.t.
- zou duwen
- zou duwen
- zou duwen
- zouden duwen
- zouden duwen
- zouden duwen
en verder
- ben geduwd
- bent geduwd
- is geduwd
- zijn geduwd
- zijn geduwd
- zijn geduwd
diversen
- duw!
- duwt!
- geduwd
- duwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for duwen:
Related Words for "duwen":
Wiktionary Translations for duwen:
duwen
Cross Translation:
verb
duwen
-
door druk uit te oefenen doen voortbewegen
- duwen → push
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• duwen | → shove; push | ↔ schieben — einen Gegenstand durch mechanischen Druck bewegen |
• duwen | → push; sprout; thrust; chase; drive; drive on; impel; shoo; propel; pursue; actuate | ↔ pousser — Faire pression contre quelqu’un ou contre quelque chose, pour le déplacer ou l’ôter de sa place. |