Summary
Dutch
Detailed Translations for floot from Dutch to English
floot form of fluiten:
Conjugations for fluiten:
o.t.t.
- fluit
- fluit
- fluit
- fluiten
- fluiten
- fluiten
o.v.t.
- floot
- floot
- floot
- floten
- floten
- floten
v.t.t.
- heb gefloten
- hebt gefloten
- heeft gefloten
- hebben gefloten
- hebben gefloten
- hebben gefloten
v.v.t.
- had gefloten
- had gefloten
- had gefloten
- hadden gefloten
- hadden gefloten
- hadden gefloten
o.t.t.t.
- zal fluiten
- zult fluiten
- zal fluiten
- zullen fluiten
- zullen fluiten
- zullen fluiten
o.v.t.t.
- zou fluiten
- zou fluiten
- zou fluiten
- zouden fluiten
- zouden fluiten
- zouden fluiten
diversen
- fluit!
- fluit!
- gefloten
- fluitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for fluiten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
blow | bluts; deuk; dreun; duw; duwtje; fiasco; flop; handslag; harde slag; hengst; instulping; jens; klap; klop; knal; lel; mep; misrekening; misslag; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; por; slag; sof; stoot; stootje; tegenvaller; teleurstelling; terugslag; tik; toegebrachte klap; zet | |
hum | gebrom; gedruis; gemurmel; geroezemoes; gezoem; rumoer; tumult | |
whistle | fluit | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
blow | blazen; fluiten; pijpen | 'm piepen; 'm smeren; aanblazen; aanwakkeren; afzuigen; blazen; doen opvlammen; fellatio doen; fladderen; hard waaien; hijgen; iets vergallen; pijpen; puffen; stuiven; verknoeien; waaien; wapperen; zuigen |
hum | blazen; fluiten; pijpen | brommen; gonzen; neuriën; zoemen |
whistle | blazen; fluiten; pijpen |