Dutch
Detailed Translations for gaar koken from Dutch to English
gaar koken:
-
gaar koken
Conjugations for gaar koken:
o.t.t.
- kook gaar
- kookt gaar
- kookt gaar
- koken gaar
- koken gaar
- koken gaar
o.v.t.
- kookte gaar
- kookte gaar
- kookte gaar
- kookten gaar
- kookten gaar
- kookten gaar
v.t.t.
- heb gaar gekookd
- hebt gaar gekookd
- heeft gaar gekookd
- hebben gaar gekookd
- hebben gaar gekookd
- hebben gaar gekookd
v.v.t.
- had gaar gekookd
- had gaar gekookd
- had gaar gekookd
- hadden gaar gekookd
- hadden gaar gekookd
- hadden gaar gekookd
o.t.t.t.
- zal gaar koken
- zult gaar koken
- zal gaar koken
- zullen gaar koken
- zullen gaar koken
- zullen gaar koken
o.v.t.t.
- zou gaar koken
- zou gaar koken
- zou gaar koken
- zouden gaar koken
- zouden gaar koken
- zouden gaar koken
en verder
- is gaar gekookd
- zijn gaar gekookd
diversen
- kook gaar!
- kookt gaar!
- gaar gekookd
- gaar kokend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for gaar koken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
cook | keukenmeester; keukenmeid; keukenprinses; kok; kokkie; kookster; meid | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
cook | gaar koken | bereiden; brouwen; eten bereiden; iets toebereiden; klaarmaken; koken; koken van woede; kokkerellen; prepareren; zieden |