Dutch
Detailed Translations for gegist from Dutch to English
gegist form of gissen:
-
gissen (gissing maken; raden)
Conjugations for gissen:
o.t.t.
- gis
- gist
- gist
- gissen
- gissen
- gissen
o.v.t.
- giste
- giste
- giste
- gisten
- gisten
- gisten
v.t.t.
- heb gegist
- hebt gegist
- heeft gegist
- hebben gegist
- hebben gegist
- hebben gegist
v.v.t.
- had gegist
- had gegist
- had gegist
- hadden gegist
- hadden gegist
- hadden gegist
o.t.t.t.
- zal gissen
- zult gissen
- zal gissen
- zullen gissen
- zullen gissen
- zullen gissen
o.v.t.t.
- zou gissen
- zou gissen
- zou gissen
- zouden gissen
- zouden gissen
- zouden gissen
en verder
- is gegist
- zijn gegist
diversen
- gis!
- gist!
- gegist
- gissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for gissen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
estimate | becijfering; berekening; calculatie; gissing; inschatting; offerte; prijsopgave; raming; schatting; taxatie; waardebepaling; waardeschatting | |
guess | gissing | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
conjecture | gissen; gissing maken; raden | met aandelen spelen; speculeren; theoretiseren |
estimate | gissen; gissing maken; raden | afwegen; begroten; bepalen; beramen; berekenen; inschatten; ramen; schatten; taxeren |
guess | gissen; gissing maken; raden | |
presume | gissen; gissing maken; raden | aannemen; ervan uitgaan; postuleren; uitgaan van; vermoeden; veronderstellen; vooronderstellen |
speculate | gissen; gissing maken; raden | gewaagde zaken doen; gokken; met aandelen spelen; met geld spelen; speculeren; speculeren op; theoretiseren |
suppose | gissen; gissing maken; raden | ervan uitgaan; postuleren; vermoeden; vooronderstellen |
surmise | gissen; gissing maken; raden | postuleren; vooronderstellen |
Wiktionary Translations for gissen:
gissen
Cross Translation:
verb
gissen
-
een vermoeden uitspreken over iets
- gissen → guess
verb
-
to reach an unqualified conclusion
-
to guess
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• gissen | → conjecture; surmise; guess; speculate; wonder | ↔ conjecturer — inférer par conjecture. |
• gissen | → guess; conceive; divine; estimate; surmise | ↔ deviner — prédire ce qui doit arriver, découvrir, par des sortilèges, ce qui cacher. |
gegist form of gisten:
-
gisten
Conjugations for gisten:
o.t.t.
- gist
- gisten
o.v.t.
- gistte
- gistten
v.t.t.
- is gegist
- zijn gegist
v.v.t.
- was gegist
- waren gegist
o.t.t.t.
- zal gisten
- zullen gisten
o.v.t.t.
- zou gisten
- zouden gisten
diversen
- gist!
- gist!
- gegist
- gistend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
gisten (fermenten)
Translation Matrix for gisten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
fermentation | fermenten; gisten | gisting |
fermenting | fermenten; gisten | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
ferment | gisten | |
undergo fermentation | gisten |
External Machine Translations: