Summary


Dutch

Detailed Translations for gestapeld from Dutch to English

gestapeld:

gestapeld adj

  1. gestapeld
    piled
  2. gestapeld
    stacked
    – Pertaining to a type of layout consisting of a collection of “Row-Wise Groupings”. A stacked layout most resembles a form with name/value pairs (label, textbox). 1

Translation Matrix for gestapeld:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
stacked gestapeld
ModifierRelated TranslationsOther Translations
piled gestapeld bepaald; van palen voorzien

gestapeld form of stapelen:

stapelen verb (stapel, stapelt, stapelde, stapelden, gestapeld)

  1. stapelen (op elkaar stapelen; opstapelen; opeenhopen; op elkaar zetten)
    to stack; to pile up; to accumulate; to place upon; to heap up; to mount up
    • stack verb (stacks, stacked, stacking)
    • pile up verb (piles up, piled up, piling up)
    • accumulate verb (accumulates, accumulated, accumulating)
    • place upon verb (places upon, placed upon, placing upon)
    • heap up verb (heaps up, heaped up, heaping up)
    • mount up verb (mounts up, mounted up, mounting up)

Conjugations for stapelen:

o.t.t.
  1. stapel
  2. stapelt
  3. stapelt
  4. stapelen
  5. stapelen
  6. stapelen
o.v.t.
  1. stapelde
  2. stapelde
  3. stapelde
  4. stapelden
  5. stapelden
  6. stapelden
v.t.t.
  1. heb gestapeld
  2. hebt gestapeld
  3. heeft gestapeld
  4. hebben gestapeld
  5. hebben gestapeld
  6. hebben gestapeld
v.v.t.
  1. had gestapeld
  2. had gestapeld
  3. had gestapeld
  4. hadden gestapeld
  5. hadden gestapeld
  6. hadden gestapeld
o.t.t.t.
  1. zal stapelen
  2. zult stapelen
  3. zal stapelen
  4. zullen stapelen
  5. zullen stapelen
  6. zullen stapelen
o.v.t.t.
  1. zou stapelen
  2. zou stapelen
  3. zou stapelen
  4. zouden stapelen
  5. zouden stapelen
  6. zouden stapelen
en verder
  1. ben gestapeld
  2. bent gestapeld
  3. is gestapeld
  4. zijn gestapeld
  5. zijn gestapeld
  6. zijn gestapeld
diversen
  1. stapel!
  2. stapelt!
  3. gestapeld
  4. stapelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stapelen [znw.] nomen

  1. stapelen (ophopen)
    the stacking; the accumulation

Translation Matrix for stapelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
accumulation ophopen; stapelen accumulatie; bende; berg; cumuleren; groep; hoop; massa; opeenhopen; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; opstapelen; samenscholing; samenvoeging; selectie; sortering; stapel; stel; troep; verzameling
stack klamp; mijt; schelf; stack
stacking ophopen; stapelen stapeling
VerbRelated TranslationsOther Translations
accumulate op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen aangroeien; accumuleren; hopen; opeenhopen; ophopen; opkroppen; opstapelen; verenigen; verzamelen; zich ophopen; zich opstapelen; zich vermeerderen
heap up op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen accumuleren; hopen; op iets laden; opeenhopen; opladen; zich ophopen; zich opstapelen
mount up op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen accumuleren; hopen; opeenhopen; zich ophopen; zich opstapelen
pile up op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen accumuleren; hopen; opeenhopen; zich ophopen; zich opstapelen
place upon op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen
stack op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
stacking opstapelbaar; stapelbaar

Related Words for "stapelen":


Wiktionary Translations for stapelen:

stapelen
verb
  1. to successively place inside another
  2. to form a pile etc.
  3. To place objects or material in the form of a stack

Cross Translation:
FromToVia
stapelen stack; amass; heap; pile up; accumulate; collect; gather; pile entassermettre en tas.
stapelen collect; gather; pick up; assemble; raise; amass; heap; pile up; stack; accumulate; pile ramasser — Faire un amas, un assemblage, une collection de choses.
stapelen take along; convene; collect; gather; pick up; assemble; raise; amass; heap; pile up; stack; accumulate; pile rassemblerassembler de nouveau des personnes, des bêtes ou des choses qui disperser.