Dutch

Detailed Translations for gewoonheid from Dutch to English

gewoonheid:

gewoonheid [de ~ (v)] nomen

  1. de gewoonheid (alledaagsheid; platitude)
    the plainness; the ordinariness; the commonness

Translation Matrix for gewoonheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
commonness alledaagsheid; gewoonheid; platitude algemeenheid; gangbaarheid; gebruikelijkheid
ordinariness alledaagsheid; gewoonheid; platitude
plainness alledaagsheid; gewoonheid; platitude eenvoud; simpelheid; soberheid

Related Words for "gewoonheid":


gewoon:


Translation Matrix for gewoon:

NounRelated TranslationsOther Translations
common algemene; park; stadspark
current drift; driftstroom; electrische stroom; elektriciteit; energie; stroom; thermiek; zeestroming
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
acceptable courant; gangbaar; gebruikelijk; gewoon aannemelijk; aanvaardbaar; acceptabel; geloofwaardig; plausibel; waarschijnlijk
common alledaags; courant; eenvoudig; gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; niets bijzonders; normaal; ordinair algemeen; alledaagse; gemeenschappelijk; meer personen betreffend
current courant; gangbaar; gebruikelijk; gewoon actueel; actuele; bijdetijds; eindig; huidig; modern; momenteel; momentele; op dit ogenblik; tegenwoordig; van vandaag; vergankelijk; voorbijgaand
customary gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; normaal gewoontegetrouw; traditiegetrouw; traditioneel; volgens de traditie
habitual gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; normaal
normal gewoon; normaal geregeld; op vaste tijden; regelmatig; regulier
ordinary alledaags; eenvoudig; gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; niets bijzonders; normaal; ordinair
plain vlakte
used to gewend; gewoon
usual gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; normaal
- gangbaar; normaal
AdverbRelated TranslationsOther Translations
commonly gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; normaal
ordinarily alledaags; eenvoudig; gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; niets bijzonders; normaal; ordinair
ModifierRelated TranslationsOther Translations
plain alledaags; eenvoudig; gewoon; niets bijzonders; ordinair blank; cru; direct; effen; gewoonweg; klinkklaar; lelijk; lelijk uitziend; onbewimpeld; ongelakt; ongezouten; onknap; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; puur; rechttoe rechtaan; regelrecht; ronduit; ruiterlijk; van één kleur; vrij; vrijelijk; vrijuit; wit; wit van huidskleur
quite common gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; normaal doodgewoon

Related Words for "gewoon":


Synonyms for "gewoon":


Antonyms for "gewoon":


Related Definitions for "gewoon":

  1. wat veel voorkomt of gebruikt wordt1
    • hij heeft gewoon griep, niets bijzonders!1
  2. nou eenmaal1
    • dat vind ik gewoon lekker1

Wiktionary Translations for gewoon:

gewoon
adjective
  1. iets ~ zijn: ergens aan gewend zijn
gewoon
adverb
  1. in the expected or customary manner
  2. only, simply, merely
  3. usually or as a general rule
adjective
  1. usual, ordinary
  2. ordinary
  3. usual
  4. mutual
  5. normal, routine
  6. common, mundane
  7. normal
  8. most commonly occurring
  9. having to do with common people
  10. accustomed, apt

Cross Translation:
FromToVia
gewoon accustomed; customary; usual; wonted; conventional; habitual habituel — Qui est devenu une habitude, qui est passé en habitude.
gewoon ordinary; run of the mill; run-of-the-mill ordinairecommun ; habituel.