Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. gisping:


Dutch

Detailed Translations for gisping from Dutch to English

gisping:

gisping [znw.] nomen

  1. gisping (terechtwijzing; reprimande; standje; )
    the reproach; the reprimand; the fault; the blame

Translation Matrix for gisping:

NounRelated TranslationsOther Translations
blame berisping; gisping; lering; reprimande; standje; terechtwijzing; verwijt blaam; kwalijk nemen; verwijt
fault berisping; gisping; lering; reprimande; standje; terechtwijzing; verwijt abuis; blaam; blunder; domheid; dwaling; euvel; feil; flater; fout; giller; incorrectheid; mankement; misgreep; misslag; ondeugd; onjuistheid; onvolkomenheid; vergissing; zedelijke slechtheid; zonde
reprimand berisping; gisping; lering; reprimande; standje; terechtwijzing; verwijt berisping; reprimande; standje; terechtwijzing
reproach berisping; gisping; lering; reprimande; standje; terechtwijzing; verwijt blaam; kwalijk nemen; verwijt
VerbRelated TranslationsOther Translations
blame aanmerken; aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; manen; nadragen; terechtwijzen; vermanen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; waarschuwen; wijten
reprimand aanmerken; aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; bestraffen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; manen; nadragen; sancties treffen; straffen; terechtwijzen; vermanen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; waarschuwen
reproach aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden

Related Words for "gisping":

  • gispingen