Dutch
Detailed Translations for grazend from Dutch to English
grazend:
-
grazend (weidend)
Translation Matrix for grazend:
Adjective | Related Translations | Other Translations |
herbivorous | grazend; weidend | grasetend |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
graminivorous | grazend; weidend | grasetend |
grazing | grazend; weidend |
grazend form of grazen:
Conjugations for grazen:
o.t.t.
- graas
- graast
- graast
- grazen
- grazen
- grazen
o.v.t.
- graasde
- graasde
- graasde
- graasden
- graasden
- graasden
v.t.t.
- heb gegraasd
- hebt gegraasd
- heeft gegraasd
- hebben gegraasd
- hebben gegraasd
- hebben gegraasd
v.v.t.
- had gegraasd
- had gegraasd
- had gegraasd
- hadden gegraasd
- hadden gegraasd
- hadden gegraasd
o.t.t.t.
- zal grazen
- zult grazen
- zal grazen
- zullen grazen
- zullen grazen
- zullen grazen
o.v.t.t.
- zou grazen
- zou grazen
- zou grazen
- zouden grazen
- zouden grazen
- zouden grazen
en verder
- is gegraasd
- zijn gegraasd
diversen
- graas!
- graast!
- gegraasd
- grazend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for grazen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
graze | krab; krabwond; kras; ontvellen; ontvelling; schaafwond; schampschot; schram; schrammetje | |
pasture | grasland; wei; weide; weiland | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
browse | afgrazen; graseten; grazen; weiden | bladeren; browsen; grasduinen; neuzen; snuffelen; speuren; zoeken |
graze | afgrazen; graseten; grazen; weiden | ontvellen; schampen; stropen |
pasture | afgrazen; graseten; grazen; weiden |
External Machine Translations: