Dutch

Detailed Translations for hardend from Dutch to English

hardend form of harden:

harden verb (hard, hardt, hardde, hardden, gehard)

  1. harden (stalen; uitharden)
    to harden; to steel; to toughen; to iron; become hard
    • harden verb (hardens, hardened, hardening)
    • steel verb (steels, steeled, steeling)
    • toughen verb (toughens, toughened, toughening)
    • iron verb (irons, ironed, ironing)
  2. harden (trainen; oefenen; coachen; bekwamen)
    to practise; to train; to lead up; to practice
    • practise verb, engelsk (practises, practised, practising)
    • train verb (trains, trained, training)
    • lead up verb (leads up, led up, leading up)
    • practice verb, amerikan (practices, practiced, practicing)
    to tutor
    – be a tutor to someone; give individual instruction 1
    • tutor verb (tutors, tutored, tutoring)
      • She tutored me in Spanish1
  3. harden (uithouden; dragen; volhouden; )
    to bear; to persist; to endure; to stand; to tolerate
    • bear verb (bears, bearing)
    • persist verb (persists, persisted, persisting)
    • endure verb (endures, endured, enduring)
    • stand verb (stands, stood, standing)
    • tolerate verb (tolerates, tolerated, tolerating)

Conjugations for harden:

o.t.t.
  1. hard
  2. hardt
  3. hardt
  4. harden
  5. harden
  6. harden
o.v.t.
  1. hardde
  2. hardde
  3. hardde
  4. hardden
  5. hardden
  6. hardden
v.t.t.
  1. ben gehard
  2. bent gehard
  3. is gehard
  4. zijn gehard
  5. zijn gehard
  6. zijn gehard
v.v.t.
  1. was gehard
  2. was gehard
  3. was gehard
  4. waren gehard
  5. waren gehard
  6. waren gehard
o.t.t.t.
  1. zal harden
  2. zult harden
  3. zal harden
  4. zullen harden
  5. zullen harden
  6. zullen harden
o.v.t.t.
  1. zou harden
  2. zou harden
  3. zou harden
  4. zouden harden
  5. zouden harden
  6. zouden harden
diversen
  1. hard!
  2. hardt!
  3. gehard
  4. hardend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

harden [znw.] nomen

  1. harden (bestand maken tegen)
    the making resistant; the making withstand

Translation Matrix for harden:

NounRelated TranslationsOther Translations
bear beer
harden stalen; verharden
iron Ferro; ijzer
making resistant bestand maken tegen; harden
making withstand bestand maken tegen; harden
practice aanwenden; aanwending; dokteren; ervaring; gebruik; oefening; oplappen; praktijk; routine; toepassing; uitoefening; vaardigheidsoefening; werkervaring
practise aanwenden; aanwending; dokteren; ervaring; gebruik; oefening; oplappen; praktijk; routine; toepassing; uitoefening; vaardigheidsoefening; werkervaring
stand bewering; denkbeeld; driepoot; getuigenbank; gezichtspunt; houding; idee; interpretatie; inzicht; kraam; kraampje; lezing; mat; matje; mening; onderlegger; onderstel; onderzetter; oordeel; opinie; opvatting; placemat; poot; positie; sokkel; staander; stalletje; stand; stand op jaarbeurs; standpunt; standpuntbepaling; stellingname; tafelmatje; thema; visie; voet; voetstuk; zienswijze; zuilvoet
steel Ferro; ijzer; staal
train karavaan; sleep; spoortrein; trein; treinstel
tutor begeleider; curator; docent; instructeur; leerkracht; leermeester; leraar; meester; mentor; oefenmeester; onderwijzer; opleider; opleidster; opvoeder; pedant; schoolmeester; voogd
VerbRelated TranslationsOther Translations
bear doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden doorleven; doorstaan; dulden; gebukt gaan onder; iets verduren; incasseren; opvangen; torsen; velen; verdragen; verduren; verstouwen; verstuwen; verteren
become hard harden; stalen; uitharden hard worden; verharden
endure doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden doorleven; doormaken; doorstaan; dulden; duren; velen; verdragen; verduren; verteren
harden harden; stalen; uitharden
iron harden; stalen; uitharden gladstrijken; strijken
lead up bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen omhoogleiden; omhoogvoeren; opleiden; scholen
persist doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aandringen; aanhouden; continueren; doordouwen; doorgaan; doorzetten; op iets aandringen; standhouden; verdergaan; vervolgen; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren; voortgaan; voortzetten
practice bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen aangrijpen; aanwenden; benutten; beoefenen; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; herhalen; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; praktiseren; repeteren; sport uitoefenen; toepassen; trainen; uitoefenen
practise bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen aangrijpen; aanwenden; benutten; beoefenen; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; herhalen; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; praktiseren; repeteren; sport uitoefenen; toepassen; trainen; uitoefenen
stand doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden doorleven; doorstaan; dulden; staan; velen; verdragen; verduren; verteren
steel harden; stalen; uitharden
tolerate doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden autoriseren; dulden; duren; gedogen; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; tolereren; vergunnen
toughen harden; stalen; uitharden
train bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen africhten; bijbrengen; blokken; dier africhten; doceren; dresseren; inlichten; leren; oefenen; onderrichten; onderwijzen; ontwikkelen; opleiden; repeteren; scholen; studeren; trainen; voorlichten
tutor bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen bijleren; oefenen; ontwikkelen; opleiden; scholen; trainen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
iron ijzeren

Related Definitions for "harden":

  1. hard worden2
    • stopverf moet harden voordat je het schildert2

Wiktionary Translations for harden:

harden
verb
  1. to cause to become accustomed to something unpleasant by prolonged exposure
  2. make hard(er)
  3. to solidify
  4. to gel or harden
noun
  1. rapid cooling of hot metal object

Cross Translation:
FromToVia
harden harden; temper; season; steel; toughen durcir — Durcir