Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. haspel:
  2. haspelen:


Dutch

Detailed Translations for haspel from Dutch to English

haspel:

haspel [de ~ (m)] nomen

  1. de haspel (werktuig om garen te winden; spoel; winding; winder; klos)
    the coil; the reel; the spool; the winding; the bobbin; the winder; the roll; the turn

Translation Matrix for haspel:

NounRelated TranslationsOther Translations
bobbin haspel; klos; spoel; werktuig om garen te winden; winder; winding garenklos; klos; klos waarop garen gewonden wordt; klosje; snoerspoel; spinklos; spinspoel; spoel
coil haspel; klos; spoel; werktuig om garen te winden; winder; winding draai; kink; knoop; kronkel; lus; lusvormige kromming; snoerspoel; spiraal
reel haspel; klos; spoel; werktuig om garen te winden; winder; winding filmspoel; spoel
roll haspel; klos; spoel; werktuig om garen te winden; winder; winding broodje; kadetje; kleine punt; puntje; tonneau
spool haspel; klos; spoel; werktuig om garen te winden; winder; winding klos waarop garen gewonden wordt; snoerspoel; spinklos; spinspoel; spoel
turn haspel; klos; spoel; werktuig om garen te winden; winder; winding beurt; bocht; draai; keer; keerpunt; kentering; kromming; kromte; omdraaiing; ommekeer; ommezwaai; omwenteling; richtingsverandering; rondje; spelletje; verandering; wending; zwenking
winder haspel; klos; spoel; werktuig om garen te winden; winder; winding
winding haspel; klos; spoel; werktuig om garen te winden; winder; winding kronkeling
VerbRelated TranslationsOther Translations
coil in kringetjes ronddraaien; kringelen
reel haspelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden
roll deinen; draaien; golven; heen en weer zwaaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; schommelen; slingeren; verrollen; wentelen; wiebelen; wiegen
turn afslaan; draaien; iets omdraaien; kantelen; kenteren; keren; ombladeren; omdraaien; omkeren; omslaan; omtrekken; omwenden; rollen; ronddraaien; rondtollen; roteren; tollen; verbitteren; vergrammen; wenden; wentelen; zwenken
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
winding bochtig; kronkelend; kronkelig; slingerend

Related Words for "haspel":

  • haspelen, haspels, haspeltje, haspeltjes

haspelen:

haspelen verb (haspel, haspelt, haspelde, haspelden, gehaspeld)

  1. haspelen (opwikkelen; opwinden; op een haspel winden; opklossen)
    to wind up; to wind; to reel; reel in
    • wind up verb (winds up, wound up, winding up)
    • wind verb (winds, winded, winding)
    • reel verb (reels, reeled, reeling)
    • reel in verb
  2. haspelen (tot een warboel maken; verwarren)
    to bungle; to tinker
    • bungle verb (bungles, bungled, bungling)
    • tinker verb (tinkers, tinkered, tinkering)

Conjugations for haspelen:

o.t.t.
  1. haspel
  2. haspelt
  3. haspelt
  4. haspelen
  5. haspelen
  6. haspelen
o.v.t.
  1. haspelde
  2. haspelde
  3. haspelde
  4. haspelden
  5. haspelden
  6. haspelden
v.t.t.
  1. heb gehaspeld
  2. hebt gehaspeld
  3. heeft gehaspeld
  4. hebben gehaspeld
  5. hebben gehaspeld
  6. hebben gehaspeld
v.v.t.
  1. had gehaspeld
  2. had gehaspeld
  3. had gehaspeld
  4. hadden gehaspeld
  5. hadden gehaspeld
  6. hadden gehaspeld
o.t.t.t.
  1. zal haspelen
  2. zult haspelen
  3. zal haspelen
  4. zullen haspelen
  5. zullen haspelen
  6. zullen haspelen
o.v.t.t.
  1. zou haspelen
  2. zou haspelen
  3. zou haspelen
  4. zouden haspelen
  5. zouden haspelen
  6. zouden haspelen
en verder
  1. is gehaspeld
  2. zijn gehaspeld
diversen
  1. haspel!
  2. haspelt!
  3. gehaspeld
  4. haspelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for haspelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
bungle broddelwerk; kladwerk; knoeiboel; knoeiwerk; knutselwerk; prutswerk; rommel; troep; warboel; warhoop; warwinkel; zootje
reel filmspoel; haspel; klos; spoel; werktuig om garen te winden; winder; winding
tinker ketellapper
wind blaasinstrument; wind
VerbRelated TranslationsOther Translations
bungle haspelen; tot een warboel maken; verwarren aanklooien; broddelen; klooien; klungelen; klunzen; knoeien; prutsen; rotzooien; stuntelen; verprutsen
reel haspelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden
reel in haspelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden
tinker haspelen; tot een warboel maken; verwarren aanmodderen; fröbelen; knutselen; prutsen; rommelen; sleutelen; verprutsen
wind haspelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden opspoelen
wind up haspelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden afronden; beslissen; besluiten; completeren; laatste gedeelte afmaken; omhoogkronkelen

Related Words for "haspelen":


External Machine Translations:

Related Translations for haspel