Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. heide:
  2. heien:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for heide from Dutch to English

heide:

heide [de ~] nomen

  1. de heide (heidecultuur; hei)
    the heathland; the moor; the heather; the heath
  2. de heide (heidegrond; hei; heidevlakte)
    the heathland; the moor; the heather

Translation Matrix for heide:

NounRelated TranslationsOther Translations
heath hei; heide; heidecultuur heideveld
heather hei; heide; heidecultuur; heidegrond; heidevlakte
heathland hei; heide; heidecultuur; heidegrond; heidevlakte heideveld
moor hei; heide; heidecultuur; heidegrond; heidevlakte heideveld
VerbRelated TranslationsOther Translations
moor aan een touw vastleggen; aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; verankeren

Related Words for "heide":

  • heides

Wiktionary Translations for heide:

heide
noun
  1. een met heidekruid begroeide vlakte
heide
noun
  1. heathland
  2. plant
  3. small everygreen shrub
  4. uncultivated land with sandy soil

Cross Translation:
FromToVia
heide heather bruyère — Plante
heide heath lande — géographie|fr agri|fr étendue de terre inculte et stérile.

heide form of heien:

heien verb (hei, heit, heide, heiden, geheid)

  1. heien
    drive piles; to drive
    to ram
    – strike or drive against with a heavy impact 1
    • ram verb (rams, rammed, ramming)
      • ram the gate with a sledgehammer1

Conjugations for heien:

o.t.t.
  1. hei
  2. heit
  3. heit
  4. heien
  5. heien
  6. heien
o.v.t.
  1. heide
  2. heide
  3. heide
  4. heiden
  5. heiden
  6. heiden
v.t.t.
  1. heb geheid
  2. hebt geheid
  3. heeft geheid
  4. hebben geheid
  5. hebben geheid
  6. hebben geheid
v.v.t.
  1. had geheid
  2. had geheid
  3. had geheid
  4. hadden geheid
  5. hadden geheid
  6. hadden geheid
o.t.t.t.
  1. zal heien
  2. zult heien
  3. zal heien
  4. zullen heien
  5. zullen heien
  6. zullen heien
o.v.t.t.
  1. zou heien
  2. zou heien
  3. zou heien
  4. zouden heien
  5. zouden heien
  6. zouden heien
en verder
  1. is geheid
  2. zijn geheid
diversen
  1. hei!
  2. heit!
  3. geheid
  4. heiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for heien:

NounRelated TranslationsOther Translations
drive aandrift; aandrijving; autorijden; daadkracht; dagreis; diskettestation; drift; drijfjacht; dynamiek; energie; esprit; excursie; fut; gang; heenrit; impuls; inrit; instinct; klopjacht; kracht; momentum; motor; oprijlaan; oprit; prikkel; puf; reis; rijden; rijtochtje; rijtoer; rit; schijfstation; station; stimulans; stuwkracht; tocht; tochtje; toer; toertje; tournee; trip; uitje; uitstapje; voortstuwing; werklust
ram heiblok; mannelijk schaap; ram; valblok
VerbRelated TranslationsOther Translations
drive heien aan het stuur zitten; aandrijven; aansporen; aanzetten; berijden; een paard mennen; karren; mennen; opkrikken; opwekken; opzwepen; prikkelen; rijden; sterk prikkelen; stimuleren; sturen; zenden
drive piles heien
ram heien aanstampen; vaststampen

Related Words for "heien":