Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. horens:
  2. horen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for horens from Dutch to English

horens:

horens [de ~] nomen, plural

  1. de horens (gewei)
    the antlers; the horns

Translation Matrix for horens:

NounRelated TranslationsOther Translations
antlers gewei; horens gewei; hertshoorn; hoorn van een hert; hoorns
horns gewei; horens hoorns

Related Words for "horens":


horen:

horen verb (hoor, hoort, hoorde, hoorden, gehoord)

  1. horen (geluid waarnemen)
    to hear
    • hear verb (hears, heard, hearing)
  2. horen (te horen krijgen; vernemen)
    to learn
    – get to know or become aware of, usually accidentally 1
    • learn verb (learns, learnt, learning)
      • I learned that she has two grown-up children1
  3. horen (gebruikelijk zijn)
    to be proper; be customary
  4. horen (waarnemen; zien; observeren; )
    to perceive; to attend; to observe; to witness
    • perceive verb (perceives, perceived, perceiving)
    • attend verb (attends, attended, attending)
    • observe verb (observes, observed, observing)
    • witness verb (witnesss, witnessed, witnessing)

Conjugations for horen:

o.t.t.
  1. hoor
  2. hoort
  3. hoort
  4. horen
  5. horen
  6. horen
o.v.t.
  1. hoorde
  2. hoorde
  3. hoorde
  4. hoorden
  5. hoorden
  6. hoorden
v.t.t.
  1. heb gehoord
  2. hebt gehoord
  3. heeft gehoord
  4. hebben gehoord
  5. hebben gehoord
  6. hebben gehoord
v.v.t.
  1. had gehoord
  2. had gehoord
  3. had gehoord
  4. hadden gehoord
  5. hadden gehoord
  6. hadden gehoord
o.t.t.t.
  1. zal horen
  2. zult horen
  3. zal horen
  4. zullen horen
  5. zullen horen
  6. zullen horen
o.v.t.t.
  1. zou horen
  2. zou horen
  3. zou horen
  4. zouden horen
  5. zouden horen
  6. zouden horen
en verder
  1. ben gehoord
  2. bent gehoord
  3. is gehoord
  4. zijn gehoord
  5. zijn gehoord
  6. zijn gehoord
diversen
  1. hoor!
  2. hoort!
  3. gehoord
  4. horend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

horen [het ~] nomen

  1. het horen
    the hearing; the listening to; the listening

Translation Matrix for horen:

NounRelated TranslationsOther Translations
hearing horen aanhoren; gehoorsafstand; gehoorzin; hearing; hoorbereik; hoorzitting; luisteren; ondervraging; overhoring; verhoor; verhoring
listening horen aanhoren; luisteren
listening to horen aanhoren
observe aanschouwen; observeren; zien
witness getuige; getuige voor de rechtbank; kroongetuige; omstander; toeschouwer
VerbRelated TranslationsOther Translations
attend bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien aandachtig luisteren; aanwezig zijn; assisteren; bijspringen; bijstaan; bijwonen; helpen; ondersteunen; opdagen; opduiken; opkomen; opletten; seconderen; toeluisteren; verschijnen; weldoen
be customary gebruikelijk zijn; horen
be proper gebruikelijk zijn; horen
hear geluid waarnemen; horen beluisteren; examineren; luisteren; ondervragen; overhoren; testen; toetsen; uithoren; uitvragen; verhoren
hearing afluisteren
learn horen; te horen krijgen; vernemen aanleren; aantreffen; aanwennen; bijbrengen; blokken; eigen maken; eigenmaken; gewend raken; iets leren; inlichten; instuderen; kennis opdoen; leerstof erin stampen; leren; meekrijgen; meepikken; onderrichten; onderwijzen; ontdekken; oppikken; opsteken; studeren; tegenkomen; verwerven; vinden; voorlichten; vossen
listening afluisteren
observe bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien aankijken; bekijken; bemerken; bespeuren; gadeslaan; gewaarworden; in de gaten houden; in het oog houden; kijken; merken; observeren; ontwaren; opdagen; opduiken; opkomen; opletten; opmerken; signaleren; toekijken; toeschouwen; toezien; verschijnen; voelen; waarnemen; zien
perceive bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien aanschouwen; bekijken; bemerken; bespeuren; gewaarworden; kijken; merken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; te zien krijgen; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; voelen; waarnemen; zien
witness bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien aanwezig zijn; bijwonen; getuigen van; laten blijken; laten zien; meemaken; opdagen; opduiken; opkomen; verschijnen
- vernemen

Related Words for "horen":


Synonyms for "horen":


Related Definitions for "horen":

  1. wat gepast is2
    • je hoort in de kerk niet zo hard te praten2
  2. bij iemand of iets passen2
    • die kop en schotel horen bij elkaar2
  3. het met je oren waarnemen2
    • ik hoor dat er iemand aan komt lopen2

Wiktionary Translations for horen:

horen
verb
  1. waarnemen met het oor zonder er noodzakelijkerwijs aandacht aan te besteden
horen
verb
  1. to hear (something)
  2. to perceive with the ear
  3. be the guardian, spouse or partner of
  4. be part of a group
  5. be accepted in a group
  6. have its proper place
noun
  1. conical device used to direct waves
past
  1. be able to hear (in a radio communication)

Related Translations for horens