Dutch
Detailed Translations for inprikken from Dutch to English
inprikken:
-
inprikken
Conjugations for inprikken:
o.t.t.
- prik in
- prikt in
- prikt in
- prikken in
- prikken in
- prikken in
o.v.t.
- prikte in
- prikte in
- prikte in
- prikten in
- prikten in
- prikten in
v.t.t.
- heb ingeprikt
- hebt ingeprikt
- heeft ingeprikt
- hebben ingeprikt
- hebben ingeprikt
- hebben ingeprikt
v.v.t.
- had ingeprikt
- had ingeprikt
- had ingeprikt
- hadden ingeprikt
- hadden ingeprikt
- hadden ingeprikt
o.t.t.t.
- zal inprikken
- zult inprikken
- zal inprikken
- zullen inprikken
- zullen inprikken
- zullen inprikken
o.v.t.t.
- zou inprikken
- zou inprikken
- zou inprikken
- zouden inprikken
- zouden inprikken
- zouden inprikken
en verder
- is ingeprikt
diversen
- prik in!
- prikt in!
- ingeprikt
- inprikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for inprikken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
put in | inprikken | binnensteken; binnenzetten; doen in; inbrengen; indoen; insteken; instoppen; invoegen |
stick in | inprikken | binnensteken; inplakken; insteken |