Dutch
Detailed Translations for intraden from Dutch to English
intreden:
-
intreden (op gang komen; beginnen; inzetten)
Conjugations for intreden:
o.t.t.
- treed in
- treedt in
- treedt in
- treden in
- treden in
- treden in
o.v.t.
- trad in
- trad in
- trad in
- traden in
- traden in
- traden in
v.t.t.
- ben ingetreden
- bent ingetreden
- is ingetreden
- zijn ingetreden
- zijn ingetreden
- zijn ingetreden
v.v.t.
- was ingetreden
- was ingetreden
- was ingetreden
- waren ingetreden
- waren ingetreden
- waren ingetreden
o.t.t.t.
- zal intreden
- zult intreden
- zal intreden
- zullen intreden
- zullen intreden
- zullen intreden
o.v.t.t.
- zou intreden
- zou intreden
- zou intreden
- zouden intreden
- zouden intreden
- zouden intreden
diversen
- treed in!
- treedt in!
- ingetreden
- intredend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze