Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. kaken:


Dutch

Detailed Translations for kaakten from Dutch to English

kaken:

kaken verb (kaak, kaakt, kaakte, kaakten, gekaakt)

  1. kaken (vis kaken; uitsnijden)
    to cure
    – prepare by drying, salting, or chemical processing in order to preserve 1
    • cure verb (cures, cured, curing)
      • cure meats1
      • cure pickles1
      • cure hay1
    to gut and cure
    • gut and cure verb (guts and cure, gutted and cured, gutting and curing)

Conjugations for kaken:

o.t.t.
  1. kaak
  2. kaakt
  3. kaakt
  4. kaken
  5. kaken
  6. kaken
o.v.t.
  1. kaakte
  2. kaakte
  3. kaakte
  4. kaakten
  5. kaakten
  6. kaakten
v.t.t.
  1. heb gekaakt
  2. hebt gekaakt
  3. heeft gekaakt
  4. hebben gekaakt
  5. hebben gekaakt
  6. hebben gekaakt
v.v.t.
  1. had gekaakt
  2. had gekaakt
  3. had gekaakt
  4. hadden gekaakt
  5. hadden gekaakt
  6. hadden gekaakt
o.t.t.t.
  1. zal kaken
  2. zult kaken
  3. zal kaken
  4. zullen kaken
  5. zullen kaken
  6. zullen kaken
o.v.t.t.
  1. zou kaken
  2. zou kaken
  3. zou kaken
  4. zouden kaken
  5. zouden kaken
  6. zouden kaken
en verder
  1. is gekaakt
diversen
  1. kaak!
  2. kaakt!
  3. gekaakt
  4. kakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kaken:

NounRelated TranslationsOther Translations
cure geneeskundige methode; geneeswijze
VerbRelated TranslationsOther Translations
cure kaken; uitsnijden; vis kaken beteren; cureren; genezen; gezond maken; gezond worden; helen; verduurzamen
gut and cure kaken; uitsnijden; vis kaken

Related Words for "kaken":