Dutch
Detailed Translations for kleinzielig gedragen from Dutch to English
kleinzielig gedragen:
kleinzielig gedragen verb (gedraag kleinzielig, gedraagt kleinzielig, gedroeg kleinzielig, gedroegen kleinzielig, kleinzielig gedragen)
-
kleinzielig gedragen (chicaneren)
Conjugations for kleinzielig gedragen:
o.t.t.
- gedraag kleinzielig
- gedraagt kleinzielig
- gedraagt kleinzielig
- gedragen kleinzielig
- gedragen kleinzielig
- gedragen kleinzielig
o.v.t.
- gedroeg kleinzielig
- gedroeg kleinzielig
- gedroeg kleinzielig
- gedroegen kleinzielig
- gedroegen kleinzielig
- gedroegen kleinzielig
v.t.t.
- heb kleinzielig gedragen
- hebt kleinzielig gedragen
- heeft kleinzielig gedragen
- hebben kleinzielig gedragen
- hebben kleinzielig gedragen
- hebben kleinzielig gedragen
v.v.t.
- had kleinzielig gedragen
- had kleinzielig gedragen
- had kleinzielig gedragen
- hadden kleinzielig gedragen
- hadden kleinzielig gedragen
- hadden kleinzielig gedragen
o.t.t.t.
- zal kleinzielig gedragen
- zult kleinzielig gedragen
- zal kleinzielig gedragen
- zullen kleinzielig gedragen
- zullen kleinzielig gedragen
- zullen kleinzielig gedragen
o.v.t.t.
- zou kleinzielig gedragen
- zou kleinzielig gedragen
- zou kleinzielig gedragen
- zouden kleinzielig gedragen
- zouden kleinzielig gedragen
- zouden kleinzielig gedragen
diversen
- gedraag kleinzielig!
- gedraagt kleinzielig!
- kleinzielig gedragen
- kleinzielig gedragend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for kleinzielig gedragen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
badger | das | |
chicane | gechicaneer | |
nag | geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet | |
pester | bullebak; bullebijter | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
badger | chicaneren; kleinzielig gedragen | aanleiding geven tot; dwarszitten; foppen; harrewarren; in de maling nemen; intimideren; op zijn hart hebben; ophitsen; provoceren; te pakken nemen; terroriseren; tiranniseren; uitdagen; uitlokken; voor de gek houden; vrees aanjagen; wegpesten |
chicane | chicaneren; kleinzielig gedragen | |
nag | chicaneren; kleinzielig gedragen | aandringen; doordrammen; doordrukken; drammen; dwarszitten; etteren; griepen; harrewarren; jennen; klagen; klieren; op zijn hart hebben; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zeiken; zeuren; zieken |
pester | chicaneren; kleinzielig gedragen | dwarszitten; koeioneren; kwellen; narren; op zijn hart hebben; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren; wegpesten |