Dutch
Detailed Translations for klemzittend from Dutch to English
klemzittend:
Translation Matrix for klemzittend:
Noun | Related Translations | Other Translations |
clasping | aangespen; aanhaken; haken; vastgespen | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
clasping | klemmend; klemzittend; knellend |
klemzitten:
-
klemzitten (vastzitten)
Conjugations for klemzitten:
o.t.t.
- zit klem
- zit klem
- zit klem
- zitten klem
- zitten klem
- zitten klem
o.v.t.
- zat klem
- zat klem
- zat klem
- zaten klem
- zaten klem
- zaten klem
v.t.t.
- heb klem gezeten
- hebt klem gezeten
- heeft klem gezeten
- hebben klem gezeten
- hebben klem gezeten
- hebben klem gezeten
v.v.t.
- had klem gezeten
- had klem gezeten
- had klem gezeten
- hadden klem gezeten
- hadden klem gezeten
- hadden klem gezeten
o.t.t.t.
- zal klemzitten
- zult klemzitten
- zal klemzitten
- zullen klemzitten
- zullen klemzitten
- zullen klemzitten
o.v.t.t.
- zou klemzitten
- zou klemzitten
- zou klemzitten
- zouden klemzitten
- zouden klemzitten
- zouden klemzitten
diversen
- zit klem!
- zit klem!
- klem gezeten
- klemzittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for klemzitten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
be jammed | klemzitten; vastzitten | omhoogzitten |
be stuck | klemzitten; vastzitten | omhoogzitten |