Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. kleumen:


Dutch

Detailed Translations for kleumen from Dutch to English

kleumen:

kleumen verb (kleum, kleumt, kleumde, kleumden, gekleumd)

  1. kleumen (klappertanden; bibberen; koulijden)
    to shiver
    • shiver verb (shivers, shivered, shivering)

Conjugations for kleumen:

o.t.t.
  1. kleum
  2. kleumt
  3. kleumt
  4. kleumen
  5. kleumen
  6. kleumen
o.v.t.
  1. kleumde
  2. kleumde
  3. kleumde
  4. kleumden
  5. kleumden
  6. kleumden
v.t.t.
  1. heb gekleumd
  2. hebt gekleumd
  3. heeft gekleumd
  4. hebben gekleumd
  5. hebben gekleumd
  6. hebben gekleumd
v.v.t.
  1. had gekleumd
  2. had gekleumd
  3. had gekleumd
  4. hadden gekleumd
  5. hadden gekleumd
  6. hadden gekleumd
o.t.t.t.
  1. zal kleumen
  2. zult kleumen
  3. zal kleumen
  4. zullen kleumen
  5. zullen kleumen
  6. zullen kleumen
o.v.t.t.
  1. zou kleumen
  2. zou kleumen
  3. zou kleumen
  4. zouden kleumen
  5. zouden kleumen
  6. zouden kleumen
diversen
  1. kleum!
  2. kleumt!
  3. gekleumd
  4. kleumend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kleumen:

NounRelated TranslationsOther Translations
shiver bibberen; huivering; rillen; rilling; siddering
VerbRelated TranslationsOther Translations
shiver bibberen; klappertanden; kleumen; koulijden beven; bibberen; door afgrijzen bevangen worden; griezelen; gruwen; huiveren; ijzen; rillen; schudden; trillen; verstijven; vibreren