Summary
Dutch
Detailed Translations for knarsen from Dutch to English
knarsen:
-
knarsen
Conjugations for knarsen:
o.t.t.
- knars
- knarst
- knarst
- knarsen
- knarsen
- knarsen
o.v.t.
- knarste
- knarste
- knarste
- knarsten
- knarsten
- knarsten
v.t.t.
- heb geknarst
- hebt geknarst
- heeft geknarst
- hebben geknarst
- hebben geknarst
- hebben geknarst
v.v.t.
- had geknarst
- had geknarst
- had geknarst
- hadden geknarst
- hadden geknarst
- hadden geknarst
o.t.t.t.
- zal knarsen
- zult knarsen
- zal knarsen
- zullen knarsen
- zullen knarsen
- zullen knarsen
o.v.t.t.
- zou knarsen
- zou knarsen
- zou knarsen
- zouden knarsen
- zouden knarsen
- zouden knarsen
diversen
- knars!
- knarst!
- geknarst
- knarsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for knarsen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
grate | raster; rastering; rasterwerk; rooster | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
grate | knarsen | afkrabben; krassen; raspen; schaven; schrapen; schrappen; schuren; traliën; zich krabben |
External Machine Translations: