Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. leugenaars:
  2. leugenaar:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for leugenaars from Dutch to English

leugenaars:

leugenaars [de ~] nomen, plural

  1. de leugenaars (jokkebrokken)
    the liars; the little fibbers

Translation Matrix for leugenaars:

NounRelated TranslationsOther Translations
liars jokkebrokken; leugenaars
little fibbers jokkebrokken; leugenaars

Related Words for "leugenaars":


leugenaar:

leugenaar [de ~ (m)] nomen

  1. de leugenaar (jokkebrok; leugenbeest)
    the liar
    • liar [the ~] nomen

Translation Matrix for leugenaar:

NounRelated TranslationsOther Translations
liar jokkebrok; leugenaar; leugenbeest aartsbedrieger; aartsleugenaar; doortrapte leugenaar

Related Words for "leugenaar":


Related Definitions for "leugenaar":

  1. iemand die niet de waarheid spreekt1
    • die leugenaar geloof ik nooit meer1

Wiktionary Translations for leugenaar:

leugenaar
noun
  1. iemand die liegt
    • leugenaarliar
leugenaar
noun
  1. one who tells lies

Cross Translation:
FromToVia
leugenaar liar; lying so-and-so; storyteller Lügner — jemand, der lügen, der die Unwahrheit spricht
leugenaar liar menteur — Celui, celle qui mentir, qui a l’habitude de mentir.