Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. losgetornd:
  2. lostornen:


Dutch

Detailed Translations for losgetornd from Dutch to English

losgetornd:

losgetornd adj

  1. losgetornd

Translation Matrix for losgetornd:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
unpicked losgetornd

losgetornd form of lostornen:

lostornen verb (torn los, tornt los, tornde los, tornden los, losgetornd)

  1. lostornen (losmaken; uittrekken; uithalen; tornen; loskrijgen)
    to pull out; to untie; to unpick; to get undone
    • pull out verb (pulls out, pulled out, pulling out)
    • untie verb (unties, untied, untying)
    • unpick verb (unpicks, unpicked, unpicking)
    • get undone verb (gets undone, got undone, getting undone)

Conjugations for lostornen:

o.t.t.
  1. torn los
  2. tornt los
  3. tornt los
  4. tornen los
  5. tornen los
  6. tornen los
o.v.t.
  1. tornde los
  2. tornde los
  3. tornde los
  4. tornden los
  5. tornden los
  6. tornden los
v.t.t.
  1. heb losgetornd
  2. hebt losgetornd
  3. heeft losgetornd
  4. hebben losgetornd
  5. hebben losgetornd
  6. hebben losgetornd
v.v.t.
  1. had losgetornd
  2. had losgetornd
  3. had losgetornd
  4. hadden losgetornd
  5. hadden losgetornd
  6. hadden losgetornd
o.t.t.t.
  1. zal lostornen
  2. zult lostornen
  3. zal lostornen
  4. zullen lostornen
  5. zullen lostornen
  6. zullen lostornen
o.v.t.t.
  1. zou lostornen
  2. zou lostornen
  3. zou lostornen
  4. zouden lostornen
  5. zouden lostornen
  6. zouden lostornen
en verder
  1. ben losgetornd
  2. bent losgetornd
  3. is losgetornd
  4. zijn losgetornd
  5. zijn losgetornd
  6. zijn losgetornd
diversen
  1. torn los!
  2. tornt los!
  3. losgetornd
  4. lostornend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

lostornen [znw.] nomen

  1. lostornen
    the unpicking

Translation Matrix for lostornen:

NounRelated TranslationsOther Translations
unpicking lostornen
VerbRelated TranslationsOther Translations
get undone loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken loskrijgen; open krijgen
pull out loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; loshalen; opgeven; ophouden; stoppen; tevoorschijn trekken; uithalen; uitnemen; uitrukken; uitscheuren
unpick loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken loshaken; loshalen; nullificeren; ondervangen; opheffen; teniet doen; terugdraaien; uithalen; vernietigen
untie loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken detacheren; losknopen; loskrijgen; losmaken; loswerken; ontknopen; ontrafelen; ontwarren; scheiden; uit de war halen; uit elkaar halen