Dutch
Detailed Translations for luiden from Dutch to English
luiden:
-
luiden (beieren)
– een helder klinkend geluid laten horen 1 -
luiden (klank voortbrengen; klinken)
– een helder klinkend geluid laten horen 1 -
luiden (bonzen)
-
luiden (klokluiden)
– een helder klinkend geluid laten horen 1
Conjugations for luiden:
o.t.t.
- luid
- luidt
- luidt
- luiden
- luiden
- luiden
o.v.t.
- luidde
- luidde
- luidde
- luidden
- luidden
- luidden
v.t.t.
- heb geluid
- hebt geluid
- heeft geluid
- hebben geluid
- hebben geluid
- hebben geluid
v.v.t.
- had geluid
- had geluid
- had geluid
- hadden geluid
- hadden geluid
- hadden geluid
o.t.t.t.
- zal luiden
- zult luiden
- zal luiden
- zullen luiden
- zullen luiden
- zullen luiden
o.v.t.t.
- zou luiden
- zou luiden
- zou luiden
- zouden luiden
- zouden luiden
- zouden luiden
diversen
- luid!
- luidt!
- geluid
- luidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for luiden:
Related Definitions for "luiden":
Wiktionary Translations for luiden:
luiden
Cross Translation:
verb
luiden
-
doen klinken, gewoonlijk van een bel
- luiden → ring
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• luiden | → ring | ↔ anläuten — (transitiv) veraltet: etwas durch Läuten (einer Glocke) bekannt geben, signalisieren |
• luiden | → ring; a; bell | ↔ anläuten — (transitiv) veraltet: eine Glocke läuten |
• luiden | → ring | ↔ anläuten — (intransitiv) veraltet: an etwas läuten |
• luiden | → ring | ↔ anläuten — (transitiv) Sport: durch Läuten seinen Anfang nehmen/starten lassen |
• luiden | → conceive | ↔ concevoir — Exprimer en certains termes. |
• luiden | → give a ring; ring the bell; toll; peal; ring; clang; sound; strike; resound | ↔ sonner — rendre un son. |
• luiden | → buzz; jingle; tinkle; chime; clank; clink; peal; ring; clang; sound; toll | ↔ tinter — faire sonner lentement une cloche, en sorte que le battant ne frapper que d’un côté. |