Noun | Related Translations | Other Translations |
crash
|
afname; daling; minder worden; terugloop; val
|
aanrijding; aanvaring; barst; beurskrach; botsing; breuk; collisie; crash; debacle; dreun; ineenstorting; ineenzakking; instorting; klap; knal; krach; krak; kwak; scheur; smak; vastloper
|
decline
|
afname; daling; minder worden; terugloop; val
|
achteruitgang; decadentie; grondverzakking; inzinking; verwording
|
decrease
|
afname; daling; minder worden; terugloop; val
|
afname; afname voorraad; afnames; afzwakking; bekorting; besnoeiing; besparing; bezuiniging; daling; inkrimping; korten; kostenbesparing; krimpen; minderen; reductie; teruggang; terugloop; verkorting; vermindering; vervallingen
|
diminishing
|
afname; minder worden; vermindering
|
verkleining
|
downfall
|
afname; daling; minder worden; terugloop; val
|
debacle; ondergang; ondergangen; teloorgang; tenondergang; val
|
fall
|
afname; daling; minder worden; terugloop; val
|
achteruitgang; afname; baisse; daling; deflatie; herfst; herfsttijd; instorting; inzinking; landing; najaar; neervallen; prijsdaling; prijsverlaging; terechtkomen; teruggang; terugloop; val; vermindering
|
lessening
|
afname; minder worden; vermindering
|
|
remove
|
|
afnemen; afstoffen; afwissen
|
shrink
|
|
psychiater
|
sink
|
|
aanrecht; gootsteen; sink; spoelbak; wasbak; wastafel
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
be shortcoming
|
afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen
|
|
crash
|
|
aanrijden; botsen; crashen; ineenstorten; instorten; ontbinden; op elkaar knallen; op elkaar stoten; rotten; stoten op; vastlopen; vergaan; verongelukken; verrotten; verteren; wegrotten
|
curtail
|
afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen
|
beknotten; inkorten; inperken; korter maken; verkorten
|
decline
|
achteruitgaan; afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen
|
achteruitgaan; afkeuren; afstemmen; afwijzen; bezwijken; declineren; instorten; tenondergaan; teruggaan; verbuigen; vergaan; verrotten; verteren; vervoegen; verwerpen; wegrotten; weigeren; zinken
|
decrease
|
afnemen; beperken; dalen; declineren; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; tanen; teruggaan; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen
|
inkrimpen; kleiner maken; krimpen; slinken; verkleinen
|
diminish
|
afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen
|
ineenkrimpen; ineenschrompelen; inkrimpen; kleiner maken; kleiner worden; krimpen; schrompelen; slinken; verkleinen
|
diminishing
|
|
afnemend; slinkend; tanend
|
dwindle
|
afnemen; beperken; dalen; declineren; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; tanen; teruggaan; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen
|
ineenkrimpen; ineenschrompelen; inkrimpen; kleiner worden; krimpen; schrompelen; slinken; tanen
|
fall
|
|
bezwijken; doodgaan; erin vallen; flikkeren; heengaan; inslapen; kelderen; kiepen; kieperen; omkomen; ondergaan; onderuitgaan; op zijn bek gaan; overlijden; raken; sneuvelen; sodemieteren; sterven; te gronde gaan; ten ondergaan; ten val komen; terechtkomen; treffen; tuimelen; vallen; wegvallen; zakken
|
go down
|
afnemen; inkrimpen; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen
|
afdalen; dateren; inkrimpen; krimpen; landen; naar beneden dalen; naar beneden gaan; naar beneden komen; naar beneden lopen; neerdalen; neergaan; neerkomen; omlaag gaan; omlaaggaan; omlaagkomen; ondergaan; slinken; teruggaan; teruggrijpen
|
go thieving
|
afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen
|
achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
|
lessen
|
afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen
|
aan kracht inboeten; inkrimpen; krimpen; slinken; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
|
mark down
|
afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen
|
lager maken; verlagen
|
reduce
|
afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen
|
afprijzen; beknotten; beperken; disloqueren; door koken dikker maken; door koken verdikken; herleiden; inbinden; indikken; inkoken; inkrimpen; kleiner maken; krimpen; lager maken; minder maken; minimaliseren; reduceren; roeren; slinken; temperen; terugvoeren; verdikken; verkleinen; verlagen; verleggen; verminderen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten
|
regress
|
achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden
|
|
remove
|
afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen
|
aanrekenen; aanwrijven; afdoen; afhandelen; afnemen; afscheiden; afstoffen; afvoeren; afzonderen; beslechten; demonteren; disloqueren; ecarteren; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; ledigen; leeghalen; leegmaken; lichten; lozen; ontmantelen; onttakelen; ontzetten; reinigen; roeren; schoonmaken; schoonpoetsen; stoffen; twist uit de weg ruimen; uit de macht ontzetten; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; uithalen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen; verhuizen; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; vervreemden; verwijderen; verzetten; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegleiden; wegnemen; wegvoeren; wegwerken; zuiveren
|
scale down
|
afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen
|
minder maken; minimaliseren
|
shrink
|
afnemen; dalen; declineren; inkrimpen; krimpen; minder worden; minderen; slinken; tanen; teruggaan; verkleinen; verminderen; vervallen
|
achteruitdeinzen; achteruitgaan; afnemend; ineenkrimpen; ineenschrompelen; inkrimpen; kleiner maken; kleiner worden; krimpen; schrompelen; slinken; slinkend; tanend; terugdeinzen; terugschrikken; terugwijken; verkleinen
|
shrink away
|
afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen
|
inkrimpen; krimpen; slinken
|
sink
|
afnemen; inkrimpen; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen
|
afglijden; aftakelen; afzakken; doen zinken; inzinken; kelderen; onder water gaan; ondergaan; vervallen; verzakken; wegglijden; wegzinken; zakken; zinken
|
take away
|
afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen
|
achteroverdrukken; afhalen; afnemen; afvoeren; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; meedragen; meenemen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; ophalen; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegdragen; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
|
wain
|
afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen
|
|
waining
|
achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden
|
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
diminishing
|
|
achteruitgaand; afnemend; minderend; slinkend; tanend; vergelend; verminderend; vervallend; verzwakkend
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
lessening
|
|
achteruitgaand; afnemend; vervallend
|