Dutch
Detailed Translations for omverhalen from Dutch to English
omverhalen:
-
omverhalen (slopen; afbreken; uit elkaar halen; breken; neerhalen)
to demolish; to break down; to tear down; to break up; to destroy; to wreck; tear loose; to pull down; to take down; to get down; to drag down-
tear loose verb
Conjugations for omverhalen:
o.t.t.
- haal omver
- haalt omver
- haalt omver
- halen omver
- halen omver
- halen omver
o.v.t.
- haalde omver
- haalde omver
- haalde omver
- haalden omver
- haalden omver
- haalden omver
v.t.t.
- heb omver gehaald
- hebt omver gehaald
- heeft omver gehaald
- hebben omver gehaald
- hebben omver gehaald
- hebben omver gehaald
v.v.t.
- had omver gehaald
- had omver gehaald
- had omver gehaald
- hadden omver gehaald
- hadden omver gehaald
- hadden omver gehaald
o.t.t.t.
- zal omverhalen
- zult omverhalen
- zal omverhalen
- zullen omverhalen
- zullen omverhalen
- zullen omverhalen
o.v.t.t.
- zou omverhalen
- zou omverhalen
- zou omverhalen
- zouden omverhalen
- zouden omverhalen
- zouden omverhalen
en verder
- ben omver gehaald
- bent omver gehaald
- is omver gehaald
- zijn omver gehaald
- zijn omver gehaald
- zijn omver gehaald
diversen
- haal omver!
- haalt omver!
- omver gehaald
- omver halend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze