Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. onbetrouwbaarheid:
  2. onbetrouwbaar:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for onbetrouwbaarheid from Dutch to English

onbetrouwbaarheid:

onbetrouwbaarheid [de ~ (v)] nomen

  1. de onbetrouwbaarheid
    the unreliability

Translation Matrix for onbetrouwbaarheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
unreliability onbetrouwbaarheid

Related Words for "onbetrouwbaarheid":


Wiktionary Translations for onbetrouwbaarheid:

onbetrouwbaarheid
noun
  1. quality of being fickle

onbetrouwbaar:

onbetrouwbaar adj

  1. onbetrouwbaar (verdacht; duister; louche; onguur)

Translation Matrix for onbetrouwbaar:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
deceitful duister; louche; onbetrouwbaar; onguur; verdacht bedrieglijk; illusoir; misleidend
mendacious duister; louche; onbetrouwbaar; onguur; verdacht leugenachtig; onwaarachtig
unreliable duister; louche; onbetrouwbaar; onguur; verdacht donker; dubieus; duister; glibberig; obscuur; onguur; verdacht

Related Words for "onbetrouwbaar":


Related Definitions for "onbetrouwbaar":

  1. wat je niet kunt vertrouwen1
    • deze ladder is onbetrouwbaar, het hout is slecht1

Wiktionary Translations for onbetrouwbaar:

onbetrouwbaar
adjective
  1. niet te vertrouwen
onbetrouwbaar
adjective
  1. quick to change one’s opinion or allegiance
  2. not reliable
  3. not deserving of trust; unreliable