Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. ongebondenheid:
  2. ongebonden:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for ongebondenheid from Dutch to English

ongebondenheid:

ongebondenheid [de ~ (v)] nomen

  1. de ongebondenheid (vrijheid)
    the liberty; the freedom

Translation Matrix for ongebondenheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
freedom ongebondenheid; vrijheid burgerlijk recht
liberty ongebondenheid; vrijheid

Related Words for "ongebondenheid":


ongebonden:


Translation Matrix for ongebonden:

NounRelated TranslationsOther Translations
single alleenstaande; plaatje; singeltje; vrijgezel
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
single alleenstaand; ongebonden; vrijgezel alleenstaand; een; eenmans; eenpersoons; eentje; ongehuwd; ongetrouwd; op zichzelf; single
unattached alleenstaand; ongebonden; vrijgezel alleenstaand; onafhankelijk; single
undisciplined bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij bandeloos; ongedisciplineerd; verwilderd; vrijgevochten
unfettered bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij vrijgevochten
ungovernable bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij onbedaarlijk; onbedwingbaar; onbestuurbaar; onstuimig; uitzinnig
unmanageable bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij moeilijk te hanteren; onbedaarlijk; onbedwingbaar; onbestuurbaar; onhandelbaar; onhanteerbaar; onstuimig; uitzinnig
unrestrained bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij niet terughoudend; ongeremd; vrijgevochten
unruly bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij onhandelbaar; tegendraads; vrijgevochten

Related Words for "ongebonden":


Wiktionary Translations for ongebonden:

ongebonden
adjective
  1. not bound by chains

Cross Translation:
FromToVia
ongebonden loose; loosened lâche — Non serré