Dutch
Detailed Translations for ontwapenen from Dutch to English
ontwapenen:
-
ontwapenen (wapens verminderen)
Conjugations for ontwapenen:
o.t.t.
- ontwapen
- ontwapent
- ontwapent
- ontwapenen
- ontwapenen
- ontwapenen
o.v.t.
- ontwapende
- ontwapende
- ontwapende
- ontwapenden
- ontwapenden
- ontwapenden
v.t.t.
- heb ontwapend
- hebt ontwapend
- heeft ontwapend
- hebben ontwapend
- hebben ontwapend
- hebben ontwapend
v.v.t.
- had ontwapend
- had ontwapend
- had ontwapend
- hadden ontwapend
- hadden ontwapend
- hadden ontwapend
o.t.t.t.
- zal ontwapenen
- zult ontwapenen
- zal ontwapenen
- zullen ontwapenen
- zullen ontwapenen
- zullen ontwapenen
o.v.t.t.
- zou ontwapenen
- zou ontwapenen
- zou ontwapenen
- zouden ontwapenen
- zouden ontwapenen
- zouden ontwapenen
en verder
- ben ontwapend
- bent ontwapend
- is ontwapend
- zijn ontwapend
- zijn ontwapend
- zijn ontwapend
diversen
- ontwapen!
- ontwapent!
- ontwapend
- ontwapenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
ontwapenen (ontwapening)
the disarmament
Translation Matrix for ontwapenen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
disarmament | ontwapenen; ontwapening | ontwapening |
Verb | Related Translations | Other Translations |
disarm | ontwapenen; wapens verminderen | krachteloos maken; onschadelijk maken; ontwrichten; verlammen |
Wiktionary Translations for ontwapenen:
ontwapenen
Cross Translation:
verb
-
to deprive of the means or the disposition to harm
-
to deprive of arms
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ontwapenen | → disarm | ↔ désarmer — dépouiller quelqu’un de ses armes. |