Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. onverzoenlijkheid:
  2. onverzoenlijk:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for onverzoenlijkheid from Dutch to English

onverzoenlijkheid:

onverzoenlijkheid [de ~ (v)] nomen

  1. de onverzoenlijkheid
    the vindictiveness; the rancour; the rancor

Translation Matrix for onverzoenlijkheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
rancor onverzoenlijkheid haatdragendheid; rancune; vete; vijandschap
rancour onverzoenlijkheid haatdragendheid; rancune; vete; vijandschap
vindictiveness onverzoenlijkheid
VerbRelated TranslationsOther Translations
rancor aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien
rancour aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien

Related Words for "onverzoenlijkheid":


onverzoenlijk:


Translation Matrix for onverzoenlijk:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
irreconcilable haatdragend; onverzoenlijk; rancuneus; wraakzuchtig onoverbrugbaar
resentful haatdragend; onverzoenlijk; rancuneus; wraakzuchtig wrevelig
vengeful haatdragend; onverzoenlijk; rancuneus; wraakzuchtig
vindictive haatdragend; onverzoenlijk; rancuneus; wraakzuchtig

Related Words for "onverzoenlijk":


Wiktionary Translations for onverzoenlijk:

onverzoenlijk
adjective
  1. unable to be reconciled; opposed; uncompromising
  2. not able to placate or appease
  3. not forgiving