Noun | Related Translations | Other Translations |
beginning
|
aanvang; begin; inzet; opening; start
|
aanhef; aanheffen; aansnijden; aanvangen; beginne; beginnen; entameren; hoofd; inzetten; titel
|
breach
|
bres; gat; opening
|
|
cavity
|
barst; gat; groef; inkeping; kloof; opening; reet; scheur; split; uitsparing
|
cariës; compartiment; coupé; hol; holle ruimte; holte; kuil; muurnis; niche; nis; uitholling
|
cleft
|
barst; gat; gleuf; groef; inkeping; kier; kloof; opening; reet; scheur; sleuf; split; uitsparing
|
bergkloof; bergspleet; kloof; kuiltje; ravijn; rotskloof; rotsspleet; spouw
|
commencement
|
aanvang; begin; inzet; opening; start
|
|
cranny
|
barst; gat; groef; inkeping; kloof; opening; reet; scheur; spleet; split; tussenruimte; uitsparing
|
|
crevice
|
barst; gat; groef; inkeping; kloof; opening; reet; scheur; spleet; split; tussenruimte; uitsparing
|
|
cut-away
|
barst; gat; groef; inkeping; kloof; opening; reet; scheur; split; uitsparing
|
|
ditch
|
gleuf; langwerpige uitholling; opening; sleuf
|
geul; greppel; sloot; vaargeul
|
doorway
|
deuropening; opening
|
deur
|
fissure
|
barst; gat; gleuf; groef; inkeping; kier; kloof; opening; reet; scheur; sleuf; spleet; split; tussenruimte; uitsparing
|
ravijn; rotsspleet; splijting
|
gap
|
barst; gat; gleuf; groef; inkeping; kier; kloof; opening; reet; scheur; sleuf; split; uitsparing
|
gaping; gebrek; hiaat; interim; lacune; leegte; leemte; manco; onderbreking; tussenpoos; tussentijd; zwakheid
|
gash
|
barst; gat; groef; inkeping; kloof; opening; reet; scheur; split; uitsparing
|
hak; houw; houwen; inkeping; inkerving; insnijding; jaap; japen; keep; kerf; slag met een scherp werktuig; snede; sneden; snee
|
groove
|
gleuf; kier; langwerpige uitholling; opening; sleuf
|
geul; groef; groeve; inkeping; inkerving; keep; kerf; kerfsnede; langwerpige uitholling; vaargeul
|
hole
|
barst; gat; groef; inkeping; kloof; opening; reet; scheur; split; uitsparing
|
aars; anus; gaatje; gat; hol; hol van een dier; kuil; leger; lek; lekken; nest; schuilplaats; uitholling; waterlek
|
interstice
|
barst; gat; groef; inkeping; kloof; opening; reet; scheur; split; uitsparing
|
|
notch
|
gleuf; kier; opening; sleuf
|
inkeping; inkerving; keep; kerf; kerfsnede; soort vink
|
opening
|
aanvang; barst; begin; gat; groef; inkeping; inzet; kloof; opening; reet; scheur; spleet; split; start; tussenruimte; uitsparing
|
afzetgebied; afzetmarkt; bijt; ontsluiten; ontsluiting; openlegging; openmaken; openstelling; wak
|
outset
|
aanvang; begin; inzet; opening; start
|
|
recess
|
kloof; opening; spleet; tussenruimte; uitsparing
|
bekorting; besnoeiing; besparing; bezuiniging; inkrimping; kostenbesparing; onderbreking; pauze; reces; rustpauze; tussenpoos; verkorting; verpozing
|
saving
|
barst; gat; groef; inkeping; kloof; opening; reet; scheur; split; uitsparing
|
bekorting; bergen; besnoeiing; besparing; bewaren; bezuiniging; inkrimping; kostenbesparing; verkorting
|
slit
|
gleuf; langwerpige uitholling; opening; sleuf
|
insnijding; split
|
slot
|
gleuf; kier; opening; sleuf
|
sleuf
|
space
|
kloof; opening; spleet; tussenruimte; uitsparing
|
Space; afstand; distantie; eindpunt; heelal; luchtruim; periode; ruimte; spatie; termijn; tijdsbestek; tijdsduur; universum; wereldruimte
|
split
|
gleuf; kier; opening; sleuf
|
afsplijten; afsplijting; afsplitsen; afsplitsing; scheur; torn
|
start
|
aanvang; begin; inzet; opening; start
|
aanzet; initiatief
|
trench
|
gleuf; kier; langwerpige uitholling; opening; sleuf
|
gekapt pad; greppel; loopgraaf
|
-
|
gat
|
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
groove
|
|
groeven; inkerven; insnijden
|
notch
|
|
creneleren; een inkeping maken; in hout schrijven; inkepen; inkerven; insnijden; kartelen; kartels krijgen; kepen; kerven
|
space
|
|
spatieren; spatiëren; van spaties voorzien
|
split
|
|
afscheiden; afsplitsen; afzonderen; hakken; in stukken hakken; klieven; kloven; loskoppelen; opkrassen; scheiden; separeren; splijten; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteensplijten; uitsplitsen
|
start
|
|
aanbinden; aanbreken; aandoen; aangaan; aanknopen; aanmaken; aanvangen; aanzetten; afreizen; beginnen; een begin nemen; heengaan; inleiden; inluiden; inschakelen; intreden; inzetten; lanceren; omhoogkomen; ondernemen; op de markt brengen; op gang komen; openen; opstarten; opstijgen; opvliegen; starten; uitgeven; van start gaan; van wal gaan; van wal steken; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
cleft
|
|
gespleten; gevorkt
|
opening
|
|
inleidend; introducerend; voorafgaand; voorgaand
|
split
|
|
gespleten; gevorkt
|