Dutch
Detailed Translations for opensnijden from Dutch to English
opensnijden:
-
opensnijden
Conjugations for opensnijden:
o.t.t.
- snijd open
- snijdt open
- snijdt open
- snijden open
- snijden open
- snijden open
o.v.t.
- sneed open
- sneed open
- sneed open
- sneden open
- sneden open
- sneden open
v.t.t.
- heb opengesneden
- hebt opengesneden
- heeft opengesneden
- hebben opengesneden
- hebben opengesneden
- hebben opengesneden
v.v.t.
- had opengesneden
- had opengesneden
- had opengesneden
- hadden opengesneden
- hadden opengesneden
- hadden opengesneden
o.t.t.t.
- zal opensnijden
- zult opensnijden
- zal opensnijden
- zullen opensnijden
- zullen opensnijden
- zullen opensnijden
o.v.t.t.
- zou opensnijden
- zou opensnijden
- zou opensnijden
- zouden opensnijden
- zouden opensnijden
- zouden opensnijden
en verder
- ben opengesneden
- bent opengesneden
- is opengesneden
- zijn opengesneden
- zijn opengesneden
- zijn opengesneden
diversen
- snijd open!
- snijdt open!
- opengesneden
- opensnijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opensnijden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
cut up | opensnijden | fout knippen; hakken; in stukken hakken; kleinmaken; snipperen; verknippen; versnijden; versnipperen |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
cut up | verscheurd |
Wiktionary Translations for opensnijden:
opensnijden
verb
-
cut a narrow opening
-
split into two parts