Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. opstoker:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for opstoker from Dutch to English

opstoker:

opstoker [znw.] nomen

  1. opstoker (stokebrand; agitator; opruier; intrigant; stoker)
    the agitator; the instigator; the firebrand
  2. opstoker (instigator; aanzetter; aanstichter)
    the instigator; the founder; the prompter; the ringleader

Translation Matrix for opstoker:

NounRelated TranslationsOther Translations
agitator agitator; intrigant; opruier; opstoker; stokebrand; stoker herrieschopper; oproerkraaier; oproerkraaister; opstandeling; provocateur; rebel; rustverstoorder; stokebrand
firebrand agitator; intrigant; opruier; opstoker; stokebrand; stoker distilleerder; driftkikker; driftkop; heethoofd; korenbrander; onruststoker; stokebrand; stoker
founder aanstichter; aanzetter; instigator; opstoker aanstichter; bouwheer; grondlegger; grondvester; huisvader; oprichter; oprichtster; pater familias; stamvader; stichter
instigator aanstichter; aanzetter; agitator; instigator; intrigant; opruier; opstoker; stokebrand; stoker aanstichter; belhamel; grondlegger; grondvester; oprichter; oprichtster; provocateur; raddraaier; raddraaister; stamvader; stichter
prompter aanstichter; aanzetter; instigator; opstoker aanstichter; oprichter; souffleur; stichter; voorzegger
ringleader aanstichter; aanzetter; instigator; opstoker aanstichter; haantje de voorste; haantje-de-voorste; haantjes de voorste; oprichter; stichter
VerbRelated TranslationsOther Translations
founder strompelen

Wiktionary Translations for opstoker:

opstoker
noun
  1. inciter