Dutch

Detailed Translations for opstookt from Dutch to English

opstookt form of opstoken:

opstoken verb (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)

  1. opstoken (agiteren; in beroering brengen; oppoken)
    to stir; to agitate; to shake up; to budge
    • stir verb (stirs, stirred, stirring)
    • agitate verb (agitates, agitated, agitating)
    • shake up verb (shakes up, shook up, shaking up)
    • budge verb (budges, budged, budging)
  2. opstoken (oppoken; aanstoken)
    to instigate; to poke up; to stir; to poke
    • instigate verb (instigates, instigated, instigating)
    • poke up verb (pokes up, poked up, poking up)
    • stir verb (stirs, stirred, stirring)
    • poke verb (pokes, poked, poking)
  3. opstoken (aanblazen; stoken; poken; )
  4. opstoken (opruien; aanzetten; opfokken; )
    to instigate; to incite; to stir up; to bait
    • instigate verb (instigates, instigated, instigating)
    • incite verb (incites, incited, inciting)
    • stir up verb (stirs up, stirred up, stirring up)
    • bait verb (baits, baited, baiting)

Conjugations for opstoken:

o.t.t.
  1. stook op
  2. stookt op
  3. stookt op
  4. stoken op
  5. stoken op
  6. stoken op
o.v.t.
  1. stookte op
  2. stookte op
  3. stookte op
  4. stookten op
  5. stookten op
  6. stookten op
v.t.t.
  1. heb opgestookt
  2. hebt opgestookt
  3. heeft opgestookt
  4. hebben opgestookt
  5. hebben opgestookt
  6. hebben opgestookt
v.v.t.
  1. had opgestookt
  2. had opgestookt
  3. had opgestookt
  4. hadden opgestookt
  5. hadden opgestookt
  6. hadden opgestookt
o.t.t.t.
  1. zal opstoken
  2. zult opstoken
  3. zal opstoken
  4. zullen opstoken
  5. zullen opstoken
  6. zullen opstoken
o.v.t.t.
  1. zou opstoken
  2. zou opstoken
  3. zou opstoken
  4. zouden opstoken
  5. zouden opstoken
  6. zouden opstoken
en verder
  1. ben opgestookt
  2. bent opgestookt
  3. is opgestookt
  4. zijn opgestookt
  5. zijn opgestookt
  6. zijn opgestookt
diversen
  1. stook op!
  2. stookt op!
  3. opgestookt
  4. opstokend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opstoken [znw.] nomen

  1. opstoken (ophitsen; opstokerij; aanstoken)
    the stirring up; the instigation; the incitement

Translation Matrix for opstoken:

NounRelated TranslationsOther Translations
bait aas; lokaas; lokmiddel; lokvogel; visaas; visvoer
incitement aanstoken; ophitsen; opstoken; opstokerij aanmoediging; aansporing; aanzet; animering; opwekking; prikkel; stimulans; stimulering
instigation aanstoken; ophitsen; opstoken; opstokerij aandrang; aandrift; drang; drift; impuls; instigatie; instigeren; neiging; opwekken
shake up opschudding; opzien; sensatie; verwarring
stir geharrewar
stirring up aanstoken; ophitsen; opstoken; opstokerij
VerbRelated TranslationsOther Translations
agitate agiteren; in beroering brengen; oppoken; opstoken ageren; handelen; verroeren
bait aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanleiding geven tot; azen; iemand opstoken; ophitsen; opjutten; opzetten; prooizoeken; provoceren; uitdagen; uitlokken
blow the fire aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken
budge agiteren; in beroering brengen; oppoken; opstoken beroeren; bewegen; in beweging brengen; wijken
fan a flame aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken
incite aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; bezielen; iemand motiveren; iemand opstoken; iets aanstoken; opjutten; opzetten; prikkelen; stimuleren; toejuichen
instigate aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opruien; opstoken; poken aandoen; aanrichten; aanstichten; iemand opstoken; opjutten; opzetten; veroorzaken
poke aanstoken; oppoken; opstoken een por geven; poke; porren; stoten
poke up aanstoken; oppoken; opstoken aanwakkeren; oppoken; opporren
shake up agiteren; in beroering brengen; oppoken; opstoken opschudden
stir aanstoken; agiteren; in beroering brengen; oppoken; opstoken aanroeren; aanstippen; beroeren; even aanraken; mixen; omroeren; opschudden; roeren; rondroeren; toucheren; verroeren; zich bewegen
stir up aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanblazen; aanwakkeren; doen opvlammen; iemand opstoken; iets aanstoken; opjutten; oppoken; opporren; oprakelen; oproer kraaien; opwekken; opwinden; opzetten; prikkelen; stimuleren; ter sprake brengen

Wiktionary Translations for opstoken:

opstoken
verb
  1. worsen a conflict
  2. to cause (trouble etc)

Cross Translation:
FromToVia
opstoken agitate; wave; wave about; beat; incite; stir up; arouse; whirl; brandish; fling; flourish; wag; wield; swing agiter — Traductions à trier suivant le sens
opstoken discuss; agitate; incite; stir up; arouse débattrediscuter entre plusieurs personnes dont chacune exposer ses arguments.
opstoken trouble; disturb; ruffle; confuse; puzzle; bemuse; bewilder; perplex; abash; addle; disarrange; disarray; agitate; incite; stir up; arouse troublerrendre trouble.
opstoken move; stir; affect; agitate; incite; stir up; arouse émouvoirprovoquer une émotion.

External Machine Translations: