Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. overdruk:
  2. overdrukken:


Dutch

Detailed Translations for overdruk from Dutch to English

overdruk:

overdruk [de ~ (m)] nomen

  1. de overdruk
    the overprint

Translation Matrix for overdruk:

NounRelated TranslationsOther Translations
overprint overdruk belettering; opdruk
VerbRelated TranslationsOther Translations
overprint overdrukken

Related Words for "overdruk":


overdrukken:

overdrukken verb (overdruk, overdrukt, overdrukte, overdrukten, overdrukt)

  1. overdrukken (bedrukken; opdrukken)
    to impress; to print; to inscribe
    • impress verb (impresses, impressed, impressing)
    • print verb (prints, printed, printing)
    • inscribe verb (inscribes, inscribed, inscribing)
  2. overdrukken
    to overprint
    – To print an element of one color over one of another color without removing, or knocking out, the material underneath. 1
    • overprint verb (overprints, overprinted, overprinting)
  3. overdrukken
    the overprinting
    – The process of printing an element of one color over one of another color without removing, or knocking out, the material underneath. 1

Conjugations for overdrukken:

o.t.t.
  1. overdruk
  2. overdrukt
  3. overdrukt
  4. overdrukken
  5. overdrukken
  6. overdrukken
o.v.t.
  1. overdrukte
  2. overdrukte
  3. overdrukte
  4. overdrukten
  5. overdrukten
  6. overdrukten
v.t.t.
  1. heb overdrukt
  2. hebt overdrukt
  3. heeft overdrukt
  4. hebben overdrukt
  5. hebben overdrukt
  6. hebben overdrukt
v.v.t.
  1. had overdrukt
  2. had overdrukt
  3. had overdrukt
  4. hadden overdrukt
  5. hadden overdrukt
  6. hadden overdrukt
o.t.t.t.
  1. zal overdrukken
  2. zult overdrukken
  3. zal overdrukken
  4. zullen overdrukken
  5. zullen overdrukken
  6. zullen overdrukken
o.v.t.t.
  1. zou overdrukken
  2. zou overdrukken
  3. zou overdrukken
  4. zouden overdrukken
  5. zouden overdrukken
  6. zouden overdrukken
en verder
  1. is overdrukt
  2. zijn overdrukt
diversen
  1. overdruk!
  2. overdrukt!
  3. overdrukt
  4. overdrukkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

overdrukken [het ~] nomen

  1. het overdrukken (herdrukken)
    the reissueing; the reprinting

Translation Matrix for overdrukken:

NounRelated TranslationsOther Translations
impress inktstempel; stempel; zegel
overprint belettering; opdruk; overdruk
overprinting overdrukken
print afdruk; afdrukken; afdruksel; druk; drukken; drukwerk; gedrukt stuk; oplage; print; uitgave; werk dat uit drukken bestaat
reissueing herdrukken; overdrukken
reprinting herdrukken; overdrukken
VerbRelated TranslationsOther Translations
impress bedrukken; opdrukken; overdrukken beïnvloeden; indrukken; induwen; inprenten; inscherpen; op het hart drukken; prenten; raken; treffen
inscribe bedrukken; opdrukken; overdrukken aanmelden; boeken; graveren; griffelen; griffen; inschrijven; intekenen; met een stift inkrassen; noteren; opgeven; opschrijven; optekenen; registreren; subscriberen; vastleggen
overprint overdrukken
print bedrukken; opdrukken; overdrukken printen

Related Words for "overdrukken":