Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. overspelen:
  2. overspel:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for overspelen from Dutch to English

overspelen:

overspelen verb (overspeel, overspeelt, overspeelde, overspeelden, overspeeld)

  1. overspelen
    to replay
    • replay verb (replays, replayed, replaying)

Conjugations for overspelen:

o.t.t.
  1. overspeel
  2. overspeelt
  3. overspeelt
  4. overspelen
  5. overspelen
  6. overspelen
o.v.t.
  1. overspeelde
  2. overspeelde
  3. overspeelde
  4. overspeelden
  5. overspeelden
  6. overspeelden
v.t.t.
  1. heb overspeeld
  2. hebt overspeeld
  3. heeft overspeeld
  4. hebben overspeeld
  5. hebben overspeeld
  6. hebben overspeeld
v.v.t.
  1. had overspeeld
  2. had overspeeld
  3. had overspeeld
  4. hadden overspeeld
  5. hadden overspeeld
  6. hadden overspeeld
o.t.t.t.
  1. zal overspelen
  2. zult overspelen
  3. zal overspelen
  4. zullen overspelen
  5. zullen overspelen
  6. zullen overspelen
o.v.t.t.
  1. zou overspelen
  2. zou overspelen
  3. zou overspelen
  4. zouden overspelen
  5. zouden overspelen
  6. zouden overspelen
en verder
  1. ben overspeeld
  2. bent overspeeld
  3. is overspeeld
  4. zijn overspeeld
  5. zijn overspeeld
  6. zijn overspeeld
diversen
  1. overspeel!
  2. overspeelt!
  3. overspeeld
  4. overspelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for overspelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
replay overspelen

Related Words for "overspelen":


overspelen form of overspel:

overspel [het ~] nomen

  1. het overspel
    the adultery

Translation Matrix for overspel:

NounRelated TranslationsOther Translations
adultery overspel

Related Words for "overspel":


Wiktionary Translations for overspel:

overspel
noun
  1. sexual intercourse by a married person with someone other than their spouse

Cross Translation:
FromToVia
overspel adultery adultèreviolation du serment de fidélité conjugale.