Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. parcours:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for parcours from Dutch to English

parcours:

parcours [de ~] nomen, plural

  1. de parcours (baan)
    the course; the track

Translation Matrix for parcours:

NounRelated TranslationsOther Translations
course baan; parcours beloop; cursus; cursusprogramma; diner; eten; gerecht; handelwijze; koers; kursus; leergang; leerprogramma; les; lesprogramma; lesuur; maal; maaltijd; manier; methode; onderricht; onderrichting; onderwijs; onderwijsprogramma; procedure; richting; route; schotel; studie; trant; wijs; wijze
track baan; parcours afstand; baan; baanvak; buitenweg; dreef; etappe; hielspoor; landweg; nummer; paadje; pad; rails; ronde; route; spoor; spoorbaan; spoorweg; spoorwegwissel; tournee; traject; trekpad; wagenspoor; weg; wissel
VerbRelated TranslationsOther Translations
course voortvloeien uit
track achternagaan; achternalopen; bijhouden; in hetzelfde spoor lopen; nalopen; sporen; volgen
AdverbRelated TranslationsOther Translations
course verloop

Related Words for "parcours":

  • parcoursen

Wiktionary Translations for parcours:

parcours
noun
  1. itinerary of a race