Dutch

Detailed Translations for passt from Dutch to English

pas:

pas adv

  1. pas (daarnet; juist; net; zojuist; zonet)
    only
    – as recently as 1
    • only adj
      • I spoke to him only an hour ago1
  2. pas (onlangs; kortgeleden; recentelijk; )

pas [de ~ (m)] nomen

  1. de pas (stap; schrede)
    the step; the stride
  2. de pas (bergpas)
    the pass; the mountain pass
  3. de pas (paspoort)
    the pass-port; the permit; the pass
  4. de pas (bankpas)
    the cash card
  5. de pas (paspoort; identiteitsbewijs)
    the passport

Translation Matrix for pas:

NounRelated TranslationsOther Translations
cash card bankpas; pas betaalpas
mountain pass bergpas; pas
pass bergpas; pas; paspoort entreebiljet; kaart; kaartje; pasje; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs
pass-port pas; paspoort
passport identiteitsbewijs; pas; paspoort paspoort; reispas
permit pas; paspoort entreebiljet; geleidebiljet; geleidebrief; kaart; kaartje; licentie; pasje; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs; vergunning; vrijbrief; vrijgeleide
step pas; schrede; stap autoped; opstap; step; traptrede; tred; trede; tree
stride pas; schrede; stap
- stap
VerbRelated TranslationsOther Translations
even effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken
pass aanbieden; aangeven; aankomen; aanreiken; afgeven; aflopen; besteden; bezoeken; doorbrengen; gaan; gebeuren; geven; iemand opzoeken; inhalen; langsgaan; langskomen; op visite gaan; overgeven; overhandigen; passeren; plaats hebben; reiken; slagen voor; slijten; toesteken; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; voorbijkomen; voorbijrijden; voorkomen; zich begeven; zich voordoen
permit akkoord gaan; autoriseren; dulden; duren; fiatteren; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; in staat stellen; instemmen; inwilligen; laten; mogelijk maken; permitteren; toekennen; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemming verlenen; vergunnen; verlenen; veroorloven
step lopen; schoppen; trappen; trappen geven; treden
stride schrijden; waardig lopen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
- laatst
AdverbRelated TranslationsOther Translations
lately kortelings; kortgeleden; laatst; laatstelijk; onlangs; pas; recentelijk
recently kortelings; kortgeleden; laatst; laatstelijk; onlangs; pas; recentelijk net; nog maar pas; recent
- nauwelijks; onlangs; zojuist
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
- net
ModifierRelated TranslationsOther Translations
even daarnet; juist; net; pas; zojuist; zonet effen; egaal; even; gelijk; geslepen; glad; plat; quitte; strak; van getal; vlak; vlakuit; zelfs
just daarnet; juist; net; pas; zojuist; zonet alleen maar; braaf; eenvoudigweg; eerlijk; enkel; juist; kortweg; krek; net; net aan; nog maar; nog maar pas; precies; rakelings; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; slechts; ternauwernood
one minute ago daarnet; juist; net; pas; zojuist; zonet
only daarnet; juist; net; pas; zojuist; zonet alleen maar; doch; echter; enkel; maar; niettemin; nochtans; slechts
the other day kortelings; kortgeleden; laatst; laatstelijk; onlangs; pas; recentelijk

Related Words for "pas":


Synonyms for "pas":


Antonyms for "pas":


Related Definitions for "pas":

  1. nog maar korte tijd (geleden)2
    • zij zijn pas getrouwd2
  2. doorgang tussen twee bergen2
    • we reden door de St. Gotthardpas2
  3. kaartje waarmee je toont wie je bent2
    • stop je giropas in het apparaat2
  4. niet meer dan, later dan, etc2
    • hij is pas achttien2
  5. paspoort2
    • heb je je pas bij je?2
  6. keer dat je je ene voet voor je andere zet2
    • hij maakte een grote pas vooruit2

Wiktionary Translations for pas:

pas
adverb
  1. even tevoren
  2. nog niet lang
  3. niet eerder dan
  4. in nog hogere mate
noun
  1. het plaatsen van de voet
  2. manier van lopen
  3. identiteitsbewijs
  4. doorgang tussen bergtoppen
  5. schot naar een medespeler
pas
adverb
  1. as recently as
  2. recently
noun
  1. act of taking a step
  2. distance of one footstep

Cross Translation:
FromToVia
pas step; pace; stride; footstep; not pas — Le mouvement que fait une personne ou un animal mettre un pied devant l’autre pour marcher.
pas passport passeport — administration|fr pièce d’identité délivrer par l’État, permettre aux nationaux d’un pays soit de circuler librement à l'intérieur, soit de voyager dans un autre pays.
pas exclusively; just; only; merely; simply; solely; but seulement — Uniquement, rien que… (sens général)