Noun | Related Translations | Other Translations |
assemble
|
|
samenkomen
|
board
|
|
aandeel; beheer; bestuur; deel; directie; hoofdbestuur; kostgeld; lat; legbord; leiding; part; schroot; smalle plank
|
deposit
|
|
aanbetaling; afzetsel; belegging; bezinksel; deposito; depot; drab; droesem; geldbelegging; grondsop; grondsoppen; inleg; investering; kit; kleefstof; lijm; minimum inleg; plak; plaksel; residu; sediment; statiegeld; storting; zetsel
|
fit
|
|
convulsie; driftbui; fit; kramp; pasvorm; samentrekking; stuip; stuiptrekking; woedeaanval
|
lodge
|
|
loge; schouwburgplaats; vrijmetselaarsloge
|
place
|
|
gebied; gewest; gouw; hoek; landstreek; locatie; navigatieplaats; oord; plaats; plek; regio; stekkie; streek
|
position
|
|
ambt; arrangement; baan; betrekking; bewering; dienstbetrekking; functie; gesteldheid; gezichtshoek; gezichtspunt; houding; indeling; invalshoek; job; klasse; ligging; maatschappelijke klasse; oogpunt; opstelling; orde; ordening; perspectief; positie; rang; rangschikking; schikking; slag; staat; stand; stand van het lichaam; standpunt; standpuntbepaling; stellingname; thema; toestand; zienswijs
|
post
|
|
ambt; baan; bericht; betrekking; dienstbetrekking; functie; gebrachte brieven; job; mast; paal; pijler; pilaar; positie; post; standoord; wachtpost
|
set
|
|
accumulatie; bende; benoemde set; bepaalde hoeveelheid; concours; groep; groep van twee of meer; hoop; kliek; koppel; manche; onderonsje; partij; pot; samenscholing; set; span; stel; strijd; troep; wedstrijd
|
shelter
|
|
abri; accommodatie; asiel; behuizing; bescherming; beschutting; hospitium; huisvesting; kwartier; luwte; onderdak; onderkomen; opvangcentrum; protectie; schuilhoek; schuilhol; schuilkelder; schuilplaats; stek; tehuis; toevlucht; toevluchtshaven; toevluchtsoord; verblijfplaats; vrijplaats; wachthuisje; wijkplaats
|
station
|
|
standoord; station
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
accomodate someone
|
herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen
|
|
add
|
bijzetten; neerzetten; plaatsen; zetten
|
aanbouwen; aansluiten; aanvullen; bevatten; bijbouwen; bijdoen; bijgieten; bijleveren; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; completeren; erbij doen; erbij tellen; erbij voegen; expanderen; inhouden; inschenken; intappen; openen; optellen; samenschikken; samentellen; schenken; serveren; tappen; toevoegen; toevoegen aan levering; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; voegen; voltallig maken
|
allocate
|
plaats toekennen; plaatsen
|
bespreken; gunnen; iets toekennen; reis boeken; reserveren; toebedelen; toekennen; toewijzen; vastleggen; voorbehouden
|
assemble
|
aanbrengen; aanleggen; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen
|
afspreken; assembleren; bij elkaar brengen; bijeenbrengen; bijeenkomen; concentreren; elkaar ontmoeten; elkaar zien; in elkaar zetten; monteren; samenbrengen; samenkomen; samenscholen; treffen; verenigen; verzamelen
|
board
|
herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen
|
emballeren; enteren; inpakken; inwikkelen; kartonneren; verpakken
|
construct
|
aanbrengen; aanleggen; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen
|
bouwen; fabriceren; in het leven roepen; maken; opbouwen; produceren; scheppen; vervaardigen; voortbrengen
|
deposit
|
deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten
|
aanbetalen; bijstorten; deponeren; geld overmaken; in bewaring geven; neerleggen; op rekening storten; overboeken; overschrijven; overzenden; storten
|
fit
|
aanbrengen; aanleggen; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen
|
aankunnen; aanpassen; aanproberen; bijpassen; kloppen met; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; passen; proberen; stroken; stroken met
|
instal
|
aanbrengen; aanleggen; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen
|
aanstellen; benoemen; inaugureren; inhuldigen; inrichten; installeren; inwijden; plechtig bevestigen
|
install
|
aanbrengen; aanleggen; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen
|
aanstellen; benoemen; inaugureren; inhuldigen; inrichten; installeren; inwijden; plechtig bevestigen
|
lay
|
aanbrengen; aanleggen; deponeren; installeren; leggen; monteren en aansluiten; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten
|
|
laydown
|
deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten
|
|
locate
|
bijzetten; neerzetten; plaatsen; situeren; zetten; zich afspelen
|
lokaliseren; opsporen; traceren; vinden
|
lodge
|
herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen
|
accommoderen; herbergen; huisvesten; huizen; iemand huisvesten; inwonen; leven; logeren; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verlenen; onderdak verschaffen; resideren; verblijven; wonen
|
offer someone lodges
|
herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen
|
|
place
|
aanbrengen; aanleggen; bijzetten; deponeren; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; installeren; leggen; monteren en aansluiten; neerleggen; neerzetten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen; situeren; stationeren; wegleggen; zetten; zich afspelen
|
|
position
|
plaatsen; zetten
|
positioneren
|
post
|
plaatsen; situeren; zich afspelen
|
boeken; op de bus doen; posten
|
put
|
bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; situeren; wegleggen; zetten; zich afspelen
|
deponeren; leggen
|
put down
|
bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten
|
afzetten; laten uitstappen
|
set
|
deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; situeren; stationeren; zetten; zich afspelen
|
gelijkzetten; initiëren; inklinken; onder water gaan; ondergaan; op gang brengen; stijf worden; stremmen; synchroniseren; zinken
|
set down
|
deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten
|
boekstaven; te boek stellen
|
set up
|
aanbrengen; aanleggen; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen
|
aanvangen; beginnen; bouwen; construeren; inrichten; installeren; oprichten; optrekken; overeindzetten; plannen; starten; van start gaan
|
shelter
|
herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen
|
accommoderen; herbergen; huisvesten; huizen; iemand huisvesten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verlenen; onderdak verschaffen; schuilen; toevluchten; uitwijken; wegkruipen
|
situate
|
bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; situeren; stationeren; zetten; zich afspelen
|
positioneren
|
station
|
deponeren; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; leggen; neerleggen; neerzetten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaatsen; posten; posteren; situeren; stationeren; zetten; zich afspelen
|
|
-
|
zetten
|
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
fit
|
|
adequaat; arbeidsgeschikt; bekwaam; blakend; capabel; competent; fit; gepast; geschikt; getraind; gezond; in staat te werken; juist; passend; valide
|
set
|
|
star; strak; strakgespannen; verstard
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
put
|
|
gelegd
|
set down
|
|
gedocumenteerd; vastgelegd
|
set up
|
|
gesticht; opgericht
|